Over Thomas

Thomas Timmers werkt sinds 2018 als advocaat bij La Gro. Zijn werkzaamheden bestaan onder meer uit het opstellen van en het adviseren en procederen over diverse soorten (internationale) commerciële contracten. Thomas treedt regelmatig op in zakelijke geschillen omtrent de beëindiging en de nakoming van overeenkomsten en de uitleg van commerciële contracten.

Specialisaties

  • Commerciële contracten- en procesrecht

Achtergrond en nevenactiviteiten

  • 2025, 2022, Universiteit Leiden, docent Moot Court
  • 2024 Grotius Specialisatieopleiding, Nationaal en internationaal contracteren
  • 2018 Universiteit Leiden, Rechtsgeleerdheid (master ondernemingsrecht) 
  • 2016 University of Cambridge, English Legal Methods  
  • 2021-2022, Penningmeester van De Vereniging de Jonge Balie bij de Hoge Raad der Nederlanden
  • 2019-2020, Voorzitter van de sluitingszittingscommissie van de Vereniging de Jonge Balie
  • Lid van de Vereniging Jonge Procesadvocaten (VJP)

Recente dossiers

  • Commerciële contracten  
  • Franchiseovereenkomsten  
  • Algemene voorwaarden 
Contactgegevens
Mr. T.P. (Thomas) Timmers

Advocaat 

Commerciële contracten en commercial litigation

Bel Thomas Timmers

Artikelen van Thomas Timmers

Thomas Timmers
Thomas Timmers
Advocaat
Dealercontracten Stellantis: geen uniforme formule, geen franchise!
Kwalificeren de overeenkomsten die fabrikant Stellantis met dealers en reparateurs van verschillende automerken (waaronder Citroën, Opel, DS en Peugeot) sloot als franchiseovereenkomsten? Deze vraag stond centraal in een recent arrest van het gerechtshof Amsterdam. Deze kwalificatie kan grote gevolgen hebben voor de wettelijke bescherming die de autodealers en reparateurs in dit geval toekomt. Het hof beantwoordt de vraag, net zoals de rechtbank, afwijzend: er is geen sprake van een uniforme formule, dus geen franchiseovereenkomst. Wat is een franchiseovereenkomst? De franchiseovereenkomst is een bijzondere overeenkomst die sinds 2021 wordt geregeld in de Wet franchise. De Wet franchise beoogt de franchisenemers als zwakkere partij te beschermen. Dit uit zich in de uitgebreide informatieverplichting die nu op franchisegevers rust en aanzienlijke rechten, zoals instemmingsrechten, die franchisenemers toekomen. Om deze wettelijke bescherming te krijgen, moet de overeenkomst kwalificeren als franchiseovereenkomst. Daarbij moet volgens de wet (artikel 7:911 BW) aan de volgende elementen worden voldaan: Het moet gaan om een overeenkomst waarbij de franchisegever aan de franchisenemer: tegen vergoeding; het recht verleent en de verplichting oplegt om een franchiseformule op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor; de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten. Hoewel partijen in deze zaak de overeenkomsten als ‘distributieovereenkomst’ hadden bestempeld, gaat het bij de kwalificatie niet om de benaming of titel die partijen voor hun overeenkomst hanteren, maar om de concrete invulling van de overeenkomst door partijen.   Kernpunt: de franchiseformule De kern van franchise is dat de franchisegever een franchiseformule heeft en hij franchisenemer het recht geeft en de verplichting oplegt om hun onderneming te exploiteren volgens deze franchiseformule. Kenmerkend voor de franchiseformule is dat deze bepalend is voor de uniforme identiteit en uitstraling van de franchiseondernemingen. Een franchiseformule omvat in ieder geval: een handelsmerk, model of handelsnaam, huisstijl of tekening en knowhow. Hof Amsterdam: geen franchiseformule In deze zaak heeft Stellantis in de overeenkomsten aan de dealers het niet-exclusieve recht toegekend om tegen bepaalde voorwaarden nieuwe voertuigen van de merken Opel, Peugeot, DS en Citroën te verkopen, waarbij de dealers aan allerlei eisen moeten voldoen, waaronder eisen voor de inkoop en verkoop van de producten en werkprocessen. Voor de reparateurs geldt dat zij als ‘erkend’ reparateur garantie-, onderhouds- , en reparatiewerkzaamheden mochten uitvoeren. Het Hof sluit niet uit dat er dealers tussen zitten die het dealerschap uitoefenen conform voorschriften van Stellantis en hun bedrijf exploiteren conform een zekere uniforme uitstraling, maar dat met name bij een aantal grote dealers hier geen sprake van is. De grote dealers zijn (regionaal) bekend om hun eigen naam en reputatie en opereren voor hun klanten met een eigen identiteit die ze presenteren op hun websites. Deze identiteit is niet primair verbonden met – of afhankelijk van een uniforme identiteit en uitstraling van de dealers van een bepaald merk van Stellantis. Ook zijn er dealers die dealerschappen hebben buiten Stellantis, wat zich moeilijk laat verenigen met een uniforme identiteit en uitstraling van een formule van Stellantis. Het gaat deze bedrijven niet zozeer om een bepaalde formule die ze willen exploiteren, maar om de auto’s en accessoires die zij willen verkopen, aldus het hof. Het hof concludeert dat er geen sprake is van franchiseovereenkomsten, vanwege het gebrek aan een uniforme franchiseformule. Dit geldt voor zowel de overeenkomsten met de dealers, als reparateurs. Selectieve distributie Het Hof kwalificeert de overeenkomsten als selectieve distributieovereenkomsten. Stellantis stelt namelijk criteria vast voor de selectie van de distributeurs (dealers en reparateurs), waaronder de verplichting om specialisten in dienst te nemen, bepaalde voorraadvereisten en de service na verkoop te verrichten volgens bepaalde normen. Een groot verschil tussen distributie en franchise is dat distributieovereenkomsten niet wettelijk worden geregeld. Daardoor komen distributeurs dus niet dezelfde wettelijke bescherming toe als franchisenemers. De kwalificatie van overeenkomsten kan dus grote invloed hebben op de onderlinge rechten en verplichtingen en de mate van bescherming die de wet jou biedt. Heb je vragen over jouw franchise- of distributieovereenkomst? Neem dan contact op met Thomas Timmers of Sophie ten Broecke.
Thomas Timmers
Thomas Timmers
Advocaat
Franchise: Schending standstill-periode? Vernietiging franchiseovereenkomst!
Per 1 januari 2023 is de overgangsperiode voor de nieuwe Franchisewet verstreken. Per die datum zijn dus ook de laatste artikelen van de nieuwe Franchisewet van kracht en dienen alle franchiseovereenkomsten in overeenstemming te zijn met de Franchisewet. In deze bijdrage wordt ingegaan op de “standstill-periode”. Om het geheugen op te frissen: de franchisegever moet ten minste vier weken voor het sluiten van de franchiseovereenkomst bepaalde informatie verstrekken aan de beoogde franchisenemer. Die termijn van vier weken is bedoeld als een termijn voor beraad voor de beoogd franchisenemer waarbij de beoogd franchisenemer over alle informatie beschikt om tot een weloverwogen besluit te kunnen komen over het al dan niet ondertekenen van de aangeboden franchiseovereenkomst. Informatie omvat bijvoorbeeld een concept van de franchiseovereenkomst en een franchise handboek. Deze termijn van vier weken wordt de “standstill-periode” genoemd. Tijdens deze standstill-periode mag de franchisegever geen wijzigingen aanbrengen in het ontwerp van de aan de beoogd franchisenemer voorgelegde franchiseovereenkomst (tenzij de wijziging tot voordeel van de franchisenemer strekt), geen overeenkomst sluiten met de franchisenemer en mogen geen betalingen of andere betalingen met het oog op de aanstaande franchiserelatie van de franchisenemer worden gevraagd. Wat als de franchisegever zich niet houdt aan de standstill-periode? Op 15 maart 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland een uitspraak gedaan in een kwestie waarbij een franchiseovereenkomst is ondertekend binnen de standstill-periode van (tenminste) vier weken. In deze procedure vorderde de franchisegever betaling van een aantal facturen van de franchisenemer. De franchisenemer verweert zich met de stelling dat de franchisegever zich niet heeft gehouden aan de standstill-periode van vier weken. De franchisenemer vordert vernietiging van de franchiseovereenkomst. De infomatie was door de franchisegever op 25 mei 2021 aan franchisenemer verschaft. Op 11 juni 2021 is de franchiseovereenkomst door beide partijen ondertekend voor akkoord. De franchiseovereenkomst zou op 1 oktober 2021 in werking treden. Kort nadat de franchiseovereenkomst in werking was getreden, bleek de franchisenemer diverse facturen niet te willen betalen. De franchisegever maakte een incassoprocedure aanhangig bij de rechtbank Noord-Holland om de facturen te innen. De franchisenemer verweerde zich met een beroep op schending van de standstill-periode door de franchisegever. Er was immers geen termijn van vier weken in acht genomen tussen het verstrekken van de informatie en de ondertekening van de franchiseovereenkomst. De franchisenemer vorderde vernietiging van de franchiseovereenkomst. De franchisegever betwistte dat zij de verplichte standstill-periode niet in acht had genomen, omdat de franchiseovereenkomst weken na de ondertekening pas in werking trad. De overeenkomst trad namelijk in werking op 1 oktober 2021, 16 weken na het verstrekken van de informatie. De termijn van vier weken was volgens de franchisegever dus ruim in acht genomen. De rechtbank ging daar niet in mee. De kantonrechter oordeelde dat uit artikel 7:914 lid 1 BW duidelijk blijkt dat de informatie vier weken voor het sluiten van de overeenkomst moet worden verstrekt. Aangezien partijen de franchiseovereenkomst op 11 juni 2021 hadden ondertekend, was de overeenkomst op die datum gesloten. De verplichte standstill-periode van vier weken was dus volgens de kantonrechter niet nageleefd.  De rechter oordeelde dat de franchisenemer de facturen van de franchisegever niet verschuldigd was en dat de franchiseovereenkomst werd vernietigd. Gevolg van deze vernietiging is dat de franchiseovereenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan. De facturen die voortvloeien uit die franchiseovereenkomst waren daarom niet verschuldigd. Er was namelijk geen grondslag meer voor de betaling van die facturen. De franchisegever werd ook veroordeeld in de proceskosten. Conclusie: Vergeet de standstill-periode niet! Contact Heeft u vragen over de nieuwe Franchisewet of de ‘standstill-periode’? Neem dan contact op met Thomas Timmers of een andere specialist. 
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Update wetsvoorstel franchise: overleg tussen franchisegevers en franchisenemers (4)
In december 2018 is een wetsvoorstel franchise gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. In deel vier: overleg tussen franchisegevers en franchisenemers. De vier onderdelen De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Overleg tussen franchisegevers en franchisenemers Het wetsvoorstel bepaalt dat franchisenemer en franchisegever ten minste eenmaal per jaar overleg zullen hebben (art. 7:916 lid 3 BW). Primair ziet het overleg op onderlinge afstemming van activiteiten tussen franchisegever en franchisenemer, omdat zij in samenwerking de markt bewerken. Verder vormt dit overleg de opmaat voor instemming door de franchisenemers wanneer de franchisegever wijzigingen in de franchiseformule of invoering van een afgeleide formule beoogt die bepaalde financiële gevolgen (kunnen) hebben voor een franchisenemer. Bijstand en ondersteuning Het verlenen van bijstand en commerciële en technische ondersteuning door de franchisegever aan de franchisenemer is een van de kernelementen van een franchiserelatie. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de franchisegever de franchisenemer bijstand dient te verlenen en commerciële en technische ondersteuning dient te bieden die redelijkerwijs en tot de aard en de strekking van de franchiseformule verwacht mag worden (art. 7:919 BW).   Tot slot Doel van het wetsvoorstel is om de machtsverhouding tussen de franchisegever en franchisenemer in balans te brengen. Het wetsvoorstel versterkt de positie van de franchisenemer en het stimuleert de franchisegever en franchisenemer om duidelijke afspraken te maken. Op dinsdag 16 juni jl. heeft de Tweede Kamer ingestemd met de zogenaamde Franchisewet. De wet wordt nu voorgelegd aan de Eerste Kamer. Het is dus nu wachten op goedkeuring van de Eerste Kamer. De verwachting is dat de wet per 1 januari 2021 inwerking zal treden. Denk vooruit Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem vrijblijvend contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Update wetsvoorstel franchise: de beëindiging van de franchisesamenwerking (3)
In december 2018 is een wetsvoorstel franchise gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. In deel drie: de beëindiging van de franchisesamenwerking. De vier onderdelen De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Onderdeel drie: de beëindiging van de franchisesamenwerking In het voorstel is de (algemene) verplichting opgenomen om een regeling te treffen voor goodwill in het geval van overname van een franchiseonderneming en een kader voor de toelaatbare afspraken omtrent non-concurrentiebedingen. In beide gevallen geldt contractvrijheid voor de concrete uitwerking van deze afspraken. Non-concurrentiebeding Post-contractuele non-concurrentiebedingen, waarbij de franchisenemer wordt beperkt om na afloop van de franchiserelatie bepaalde activiteiten uit te oefenen, zijn soms veel ruimer geformuleerd dan noodzakelijk zou zijn voor de bescherming van de knowhow binnen de franchiseformule. Volgens het wetsvoorstel zijn dergelijke bedingen slechts geldig indien het op schrift is gesteld, de beperking tot uitoefening van werkzaamheden enkel betrekking heeft op goederen of diensten die concurreren met de goederen of diensten waarop de franchiseovereenkomst betrekking heeft. Ook dient de beperking onmisbaar te zijn om de door de franchisegever aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen. De duur van een non-concurrentiebeding mag niet langer zijn dan één jaar na afloop van de franchiseovereenkomst. Daarnaast mag de geografische reikwijdte niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer de franchiseformule op grond van de betreffende franchiseovereenkomst heeft geëxploiteerd (artikel 7:920 lid 2 BW). Goodwill In het wetsvoorstel is opgenomen dat de franchisenemer recht heeft op opgebouwde goodwill, voor zover die in redelijkheid aan de franchisenemer toe te rekenen is. Dit is dus geen goodwill die voortvloeit uit de formule zelf. De franchiseovereenkomst dient in ieder geval te bepalen of er een goodwill aanwezig is, wat de omvang daarvan is en hoe deze wordt vastgesteld (artikel 7:921 lid 1 BW). Het recht op goodwill betreft de situatie dat de franchisegever, voor zichzelf of met het oog op overdracht aan een nieuwe franchisenemer, de franchiseonderneming overneemt. Neemt een nieuwe franchisenemer de zaak van de vertrekkende franchisenemer over, dan maakt goodwill impliciet of expliciet deel uit van de overnameprijs die tussen deze partijen bedongen wordt. Denk vooruit Volgende keer: het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem vrijblijvend contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Update wetsvoorstel franchise: tussentijds wijzigen van een franchiseovereenkomst (2)
Het wetsvoorstel franchise werd in december 2018 gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. Deel twee: tussentijds wijzigen van een lopende franchiseovereenkomst. De vier onderdelen De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Onderdeel twee: de tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst Informatieverstrekking bij wijziging Beide partijen dienen elkaar tijdens de franchiserelatie tijdig informatie te verstrekken over alles dat redelijkerwijs voor de andere partij van belang is (artikel 7:916 BW). Beoogd is de franchisenemer tijdig de nodige transparantie te bieden omtrent bepaalde (voorgenomen) handelingen van en ontwikkelingen bij de franchisegever, waaronder aanstaande contractwijzigingen. De wettelijke agentuurregeling kent een vergelijkbare bepaling. Door deze transparantie kan de franchisenemer zich tijdig op handelingen, ontwikkelingen en veranderingen voorbereiden, bijvoorbeeld door het opvragen van nadere informatie of door aanpassingen in de eigen bedrijfsvoering door te voren. Voorkomen dient te worden dat de franchisenemer vanuit de franchisegever wordt overvallen door handelingen en/of ontwikkelingen die hem betreffen of redelijkerwijs kunnen betreffen. Informatie dient op een zodanige manier verstrekt te worden, dat die informatie toegankelijk is en blijft voor de andere partij gedurende de periode met het oog waarop de informatie verstrekt is (artikel 7:917 BW). Bij tussentijdse wijzigingen van de franchiseovereenkomst dient het duidelijk te zijn welke tekst op welk moment gold. Instemming De franchisegever kan zelf grenswaarden bepalen waarbinnen hij zonder overleg wijzigingen kan doorvoeren. Voor wijzigingen die de overeengekomen drempel te boven gaan, is instemming van de meerderheid van de franchisenemers vereist (art. 7:921 BW). Er komt dus meer zeggenschap voor franchisenemers, omdat instemming van de meerderheid nodig is in bepaalde situaties, zoals in geval van voorgenomen aanpassingen in de formule of bij exploitatie van een afgeleide formule. Blijkens het wetsvoorstel geldt dat, indien de franchisegever ervoor kiest om geen drempelwaarden op te nemen, er een meerderheid van de franchisenemers nodig is of instemming van de franchisenemers die worden geraakt door financiële implicaties opgenomen in artikel 7:921 lid 1 BW. Het is irrelevant hoe groot de financiële implicaties van de uitvoering van het voornemen zijn voor de franchisenemers. De nieuwe regeling beoogt de franchisegever aan te sporen om de drempelwaardes contractueel vast te leggen. Denk vooruit Volgende keer: de beëindiging van de franchisesamenwerking. Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.
Thomas Timmers
Thomas Timmers
Advocaat
Drie aandachtspunten Wet bestuur en toezicht rechtspersonen: moeten de statuten direct worden gewijzigd?
Met ingang van 1 juli 2021 is de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (hierna: “WBTR”) in werking getreden. De nieuwe regeling(en) zijn vanaf 1 juli 2021 direct van toepassing. In deze bijdrage wordt ingegaan op de vraag of statuten direct aangepast moeten worden nu de WBTR in werking is getreden. WBTR De regels voor het bestuur van de rechtsvormen vereniging, stichting, coöperatie of onderlinge waarborgmaatschappij veranderen. De WBTR voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij (onder meer) stichtingen te verbeteren. In de wet zijn regelingen opgenomen met betrekking tot toezicht, tegenstrijdig belang, aansprakelijkheid, ontslag van bestuurders en commissarissen, meervoudig stemrecht en belet en ontstentenis. Uitgangspunt is dat, tenzij aangegeven is dat er van afgeweken kan worden, de bepalingen van dwingend recht zijn. Het kan wenselijk zijn om als gevolg van het invoeren van de nieuwe wet de huidige statuten aan te passen. Statuten wijzigen? Statuten dienen in lijn te worden gebracht met de WBTR. Het wordt verplicht om een aantal zaken in de statuten te regelen. Het is mogelijk dat huidige statutaire bepalingen niet in lijn zijn met de nieuwe wet of dat huidige bepalingen wellicht ongeldig zijn. Nu rijst de vraag: dienen de statuten per direct gewijzigd te worden? Tegenstrijdig belang Op grond van de nieuwe regeling uit de WBTR neemt een bestuurder of commissaris met een tegenstrijdig belang niet deel aan de beraadslaging en besluitvorming over het bepaald onderwerp indien hij daarbij een (in)direct persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de rechtspersoon en de daaraan verbonden onderneming of organisatie. Kan als gevolg van dit tegenstrijdig belang bij een of meer bestuurders geen besluit worden genomen door de directie? Dan vindt escalatie van besluitvorming naar de Raad van Commissarissen of Raad van Toezicht plaats. Als er geen toezichthoudend orgaan is, dan blijft het bestuur bevoegd. Belangrijk is dan dat het bestuur de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen schriftelijk vastlegt. De wettelijke regeling geldt als er niets in de statuten is geregeld. Toch is het verstandig om de statuten in lijn te brengen met de WBTR. Zo voorkomt u verwarring. Daarnaast kunt in de statuten opnemen welk orgaan bevoegd is het besluit te nemen indien het bestuur een tegenstrijdig belang heeft. Belet en ontstentenis Sinds de inwerkingtreding van de WBTR is het verplicht om een belet- en ontstentenisregeling in de statuten op te nemen. Hierin staan voorschriften voor gevallen waarin een bestuurder afwezig is of belet is om te besturen. Meervoudig stemrecht De WBTR beperkt het meervoudig stemrecht. En bestuurder mag niet meer stemmen uitbrengen dan de recht van de bestuurders tezamen. Op deze manier wordt voorkomen dat één bestuurder alle zeggenschap heeft. Met betrekking tot de belet en ontstentenisregeling en het meervoudig stemrecht kan – conform het toepasselijke overgangsrecht – de komende periode (vijf jaar of tot de eerste statutenwijziging) uitgegaan worden van de bestaande regelingen zoals opgenomen in de statuten. Conclusie Moeten de statuten direct worden aangepast? Het korte antwoord is ‘nee’. De WBTR verplicht stichtingen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet meteen hun statuten te wijzigen en in overeenstemming te brengen met de nieuwe wet. De statuten moeten bij de eerstvolgende statutenwijziging in lijn worden gebracht met de WBTR. Het is wel aan te bevelen om de statuten tijdig in overeenstemming te brengen met de WBTR. Contact Voldoet uw organisatie aan de nieuwe wet? Zijn uw statuten in lijn met de nieuwe wet? Of heeft u vragen over de WBTR? Neem vrijblijvend contact op met Thomas Timmers of Mathijs Arts.