Over Jan

Jan is partner en advocaat bij La Gro. Hij voert een brede commerciële advies- en procespraktijk. Zijn zaken spelen zich af op het snijvlak van privaatrecht en publiekrecht, met als focusgebieden bescherming van persoonsgegevens (privacy), bestuursrecht en omgevingsrecht, schaarse vergunningen en commerciële contracten.

Specialisaties

  • Privacyrecht en bescherming van persoonsgegevens
  • Bestuursrecht en omgevingsrecht

Achtergrond en nevenactiviteiten

  • 2008, VMA/Grotius Specialisatieopleiding Ruimtelijke Ordenings- en Milieurecht
  • 2004, Grotius Specialisatieopleiding Onroerend Goed (cum laude)
  • 1996, Rijksuniversiteit Groningen (Rechtsgeleerdheid)
  • Lid van de Commissie Bestuursrecht van de Haagse orde van advocaten
  • Lid van de Vereniging Privacy Recht en de Vereniging Privacyrecht Advocaten
  • Lid van de Vereniging voor Milieurecht
  • Docent en spreker op seminars en congressen
  • Verzorgt voor het Instituut voor Juridische Opleidingen (www.ivjo.nl) en verschillende andere opleidingsinstituten cursussen op het gebied van privacyrecht en bescherming van persoonsgegevens.
  • Verzorgt voor VNG Academie de cursus Privacyrecht en bescherming van persoonsgegevens voor overheden en de cursus AVG in de Praktijk.

Recente dossiers

  • Op het gebied van privacy en gegevensbescherming: begeleiding van ondernemingen en andere organisaties bij compliance met de AVG en andere privacywetgeving, door trainingen, workshops, quickscans, inventarisaties en het opstellen van documenten zoals protocollen rond de meldplicht datalekken, (privacy)beleidsdocumenten, verwerkingsregisters en data protection impact assessments; Veelvuldige advisering over, en begeleiding bij, de toepassing van de Algemene Verordening Gegevensbescherming, o.a. bij de introductie van nieuwe diensten en producten, datalekken en beveiligingsinbreuken, uitoefening van rechten betrokkenen. Het opstellen en beoordelen van privacyverklaringen, verwerkersovereenkomsten, convenanten en commerciële contracten waarbij de verwerking van persoonsgegevens een rol speelt; Compliance checks en due diligence onderzoeken op het gebied van persoonsgegevens; Begeleiding van ondernemingen bij controlebezoeken en handhavingstrajecten van de Autoriteit Persoonsgegevens; Civiel- en bestuursrechtelijke procedures waarin het privacyrecht en/of data een rol spelen.
  • Op het gebied van bestuurs- en omgevingsrecht: begeleiden vergunningstrajecten en gerelateerde procedures over (schaarse) vergunningen, zoals ten aanzien van speelautomatenhal- en gamehalvergunningen; Beroeps- en bezwaarprocedures over bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen; Civielrechtelijke procedures op het grensvlak van bestuurs- en privaatrecht, zowel voor overheden als voor ondernemingen; Advisering en bijstaan in rechte van overheden ten aanzien van o.a. de Gemeentewet, Wet gemeenschappelijke regelingen, schaarse vergunningen, APV en bijzondere wetten.
  • Overige praktijk: opstellen en beoordelen van, en onderhandelen over, commerciële contracten; commerciële samenwerkingen, data en ICT; het voeren van civielrechtelijke procedures.

Publicaties

  • Blog Zaak OT: een streep door de contextuele benadering van bijzondere persoonsgegevens? 
  • Noot bij HvJ EU 1 augustus 2022, C-183/22, OT/ Vyriausioji tarnybinės etikos komisija, JBP 2023/ 41; 
  • Noot bij Rechtbank Amsterdam 22 september 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:5565, KNLTB/ Autoriteit Persoonsgegevens, JBP 2022/147;
  • Noot bij HvJ EU 24 februari 2022, C-175/20, ‘SS’ SIA/ Valsts ieņēmumu dienests, JBP 2023/41;
  • Noot bij Rechtbank Rotterdam 19 maart 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2306, JBP 2021/84;
  • Noot bij Rechtbank Noord-Nederland 1 maart 2021, ECLI:NL:RBNNE:2021:738, JBP 2021/81;
  • Noot bij Conseil d’État (Frankrijk) 27 maart 2020, Google/ CNIL, JBP 2020/97;
  • Noot bij vier uitspraken Afdeling Bestuursrechtspraak 1 april 2020, JBP 2020, 56-59
  • (met Rens Groen);
  • Noot bij HvJ EU 24 september 2019, C-507/17, Google/ CNIL, JBP 2020/2;
  • Noot bij HvJ EU 24 september 2019, C-136/17, GC e.a./ CNIL, JBP 2020/3;
  • Noot bij HvJ EU 29 juli 2019, C-40/17, Fashion ID, JBP 2019/99.
Contactgegevens
Mr. J.A.N. (Jan) Baas

Advocaat | Partner 

Data & Privacy | Bestuursrecht

Artikelen van Jan Baas

Jan Baas 2
Jan Baas
Advocaat
De Dataverordening: een nieuwe norm voor dataovereenkomsten
Vanaf 12 september 2025 is de Europese Dataverordening van toepassing. Deze verordening creëert nieuwe rechten en verplichtingen die niet alleen zien op persoonsgegevens, maar op data in het algemeen. De praktische implicaties zijn groot. De Dataverordening raakt in het bijzonder partijen die verbonden (‘connected’ of Internet of Things (‘IoT’)) producten en clouddiensten aanbieden. Onderbelicht is gebleven dat de verordening ook regels bevat over contracteren over de uitwisseling van data. Deze regels zijn van toepassing op alle bedrijven. Aanbieders van connected devices en gerelateerde diensten Het eerste hoofdonderwerp in de Dataverordening betreft de regels over het delen en gebruiken van gebruiksgegevens van verbonden producten en daaraan gerelateerde diensten. Dit zijn producten en diensten zoals smartwatches en slimme speakers met een virtuele assistent als Alexa, maar ook met het internet verbonden landbouwmachines. Bedrijven moeten naar aanleiding van de Dataverordening aan nieuwe verplichtingen voldoen met betrekking tot verbonden producten en gerelateerde diensten. Ten eerste moeten bedrijven die verbonden producten produceren en gerelateerde diensten verlenen, de producten en diensten zodanig ontwerpen dat gebruikers hun gegevens gemakkelijk kunnen inzien (“data access by design”). Bovendien geeft de Dataverordening gebruikers een expliciet toegangsrecht tot gebruiksgegevens. Dit toegangsrecht houdt in dat gebruikers van verbonden producten en gerelateerde diensten eenvoudig inzage krijgen in hun gebruiksgegevens wanneer de data access by design niet geregeld is. Daarnaast moeten ondernemingen het ook mogelijk maken dat gebruikers hun gebruiksgegevens eenvoudig met een andere partij kunnen delen. Tot slot moeten kopers van verbonden producten en ontvangers van een gerelateerde dienst van de verkoper en respectievelijk de leverancier ook bepaalde informatie krijgen over hoe het verbonden product data verzamelt. De gegevenshouder (veelal de aanbieder van het verbonden product of een gerelateerde dienst) mag niet-persoonsgegevens voortaan alleen gebruiken als de overeenkomst met de gebruiker van het verbonden product of de gerelateerde dienst dit toestaat. De gegevenshouder mag de gegevens niet gebruiken om inzicht te krijgen in de economische situatie, de activa of de productiemethoden van de gebruiker of het gebruik van het product of de dienst door de gebruiker, op een manier die de commerciële positie van de gebruiker op de markten waarop deze actief is, kan ondermijnen. Gegevens mogen alleen met derden worden gedeeld als dat nodig is om de overeenkomst met de gebruiker uit te voeren. Vanaf 12 september 2026 moeten de verbonden producten die worden verkocht en gerelateerde diensten die worden verleend voldoen aan de ontwerpplicht (data access by design). De andere regels over verbonden producten en gerelateerde diensten, inclusief het expliciete toegangsrecht, zijn al vanaf 12 september 2025 van toepassing. Cloudaanbieders Het tweede hoofdonderwerp betreft de regels die worden opgelegd aan “dataverwerkingsdiensten”. Met “dataverwerkingsdiensten” wordt gedoeld op een breed scala aan clouddiensten. De considerans verwijst naar “infrastructure-as-a-service” (IaaS), “platform-as-a-service” (PaaS), “software-as-a-service” (SaaS), “storage-as-a-service” en “database-as-a-service”. Daarnaast vallen ook zogenaamde edgediensten onder het begrip. De verplichtingen die aan aanbieders van dataverwerkingsdiensten worden opgelegd zien op 1) het faciliteren van de overstap naar een andere aanbieder, 2) het faciliteren van interoperabiliteit tussen verschillende dataverwerkingsdiensten en 3) het voorkomen van internationale overheidstoegang. Vanaf 12 september 2025 moeten aanbieders van dataverwerkingsdiensten aan deze regels voldoen. Delen van gegevens met overheden Het derde hoofdonderwerp betreft regels over het verplicht delen van gegevens met overheidsinstanties, de Europese Centrale Bank, de Europese Commissie of een ander orgaan van de Europese Unie. Deze instanties kunnen op grond van een uitzonderlijke noodzaak gegevens opvragen. Dit kan alleen als de instanties in een noodsituatie niet goed en tijdig op een andere manier aan de gegevens kunnen komen. Ook kunnen de instanties niet-persoonsgegevens opvragen wanneer deze gegevens nodig zijn voor het uitoefenen van een specifieke taak in het algemeen belang, zoals voor het opstellen van officiële statistieken. Ook deze regels zijn vanaf 12 september 2025 van toepassing. Oneerlijke contractvoorwaarden voor ondernemingen onderling Het meest verrassende onderdeel van de Dataverordening is wellicht de bepaling over oneerlijke contractvoorwaarden. Deze is van toepassing op afspraken die ondernemingen onderling (‘B2B’) maken over het delen van data. Kortgezegd regelt het artikel dat contractvoorwaarden over data niet bindend zijn voor de andere partij wanneer de bedingen eenzijdig door de aanbieder zijn opgelegd én als “oneerlijk” worden bestempeld. Het artikel bevat een lijst met bepalingen die altijd oneerlijk zijn (een ‘zwarte lijst’) en een lijst met bepalingen die worden vermoed oneerlijk te zijn (een ‘grijze lijst’). Als een onderneming een beding uit de grijze lijst gebruikt, moet deze onderneming bewijzen dat het beding niet oneerlijk is. Opvallend aan het artikel is dat het is opgesteld als een zwarte en grijze lijst tussen ondernemingen onderling. Er bestaan al veel langer zwarte en grijze lijsten voor algemene voorwaarden die ondernemingen aan consumenten opleggen (zie bijvoorbeeld artikel 6:236 en 6:237 Burgerlijk Wetboek), waarbij de consument wordt beschermd tegen oneerlijke algemene voorwaarden. Nu is er dus een vergelijkbare lijst voor overeenkomsten tussen ondernemingen onderling. Deze bepaling geldt ongeacht de grootte van de betreffende ondernemingen. De verplichtingen uit dit artikel zien op alle contracten en bedingen over de toegang tot en het gebruik van data die worden gesloten tussen ondernemingen. Bij elke overeenkomst of bepaling over het delen van gegevens en het gebruik van gegevens zal rekening moeten worden gehouden met dit artikel. Het artikel zal veelal ook van toepassing zijn wanneer ondernemingen onderling contracten over persoonsgegevens sluiten, zoals een overeenkomst voor gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken onder artikel 26 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (‘AVG’). De toepassing van het artikel is van dwingend recht. Dit betekent dat ondernemingen niet kunnen afspreken dat het artikel niet op hun relatie van toepassing is en er niet van kunnen afwijken. Het is van belang dat ondernemingen zich van dit artikel bewust zijn wanneer zij overeenkomsten sluiten over (persoons)gegevens. Voor afnemers is het overigens belangrijk om altijd te proberen te onderhandelen over de aan hen opgelegde oneerlijke contractvoorwaarden. Als er niet is geprobeerd om over de oneerlijke voorwaarden te onderhandelen, kan een onderneming geen beroep doen op de bescherming van het artikel. De bepaling is van toepassing op alle overeenkomsten die worden gesloten na 12 september 2025. Op een aantal overeenkomsten die voor 13 september 2025 zijn gesloten is de bepaling van toepassing vanaf 12 september 2027. Dit geldt voor overeenkomsten die voor onbepaalde tijd zijn gesloten en voor overeenkomsten die aflopen na 11 januari 2034. Toezicht en handhaving van de Dataverordening De Dataverordening heeft directe werking in de Nederlandse rechtsorde, waardoor er geen of beperkte ruimte is voor afwijkende of aanvullende nationale regels. Voor de onderwerpen die nationaal moeten worden geregeld is een nationale Uitvoeringswet in behandeling. De verordening geeft lidstaten de vrijheid om zelf te bepalen welke toezichthouder bevoegd is om de bepalingen uit de verordening te handhaven. In Nederland moet de Tweede Kamer nog stemmen over het ontwerp van een Nederlandse Uitvoeringswet. In het huidige wetsontwerp van de Uitvoeringswet dataverordening worden de Autoriteit Persoonsgegevens (‘AP’) en de Autoriteit Consument en Markt (‘ACM’) als toezichthouders aangewezen. Conclusie De Dataverordening is vanaf 12 september 2025 van toepassing in Nederland. De Dataverordening schept nieuwe rechten en verplichtingen voor met name ondernemingen. In het bijzonder zullen alle ondernemingen bij het sluiten van overeenkomsten over (persoons)gegevens waakzaam moeten zijn voor de regels over oneerlijke contractuele bedingen. De AP en de ACM zullen waarschijnlijk worden aangewezen als toezichthouder voor de naleving van de verordening. De Dataverordening is nu nog niet van toepassing. Toch is het aan ondernemingen aan te raden om alvast maatregelen te nemen. Zo kan de bedrijfsvoering tijdig worden aangepast aan de verplichtingen die de verordening met zich meebrengt. Tot slot La Gro organiseert dit najaar op 14 november een kennisevenement over de Dataverordening. Er zullen daarnaast meer blogs over dit onderwerp volgen. Houd onze website in de gaten voor meer informatie. Dit blog is oorspronkelijk verschenen op Privacy Web. Heeft u vragen over de Dataverordening of wilt u zich (voor)aanmelden voor ons event op 14 november? Neem dan contact op met Jan Baas, Jolijn Gijsen of Jiahui Plomp of een van onze andere specialisten Data & Privacy.
Jan Baas 2
Jan Baas
Advocaat
De NIS2-richtlijn: strengere cyberbeveiligingsregels ook van belang voor gemeenten
Sinds begin dit jaar is de NIS2-richtlijn van kracht. De richtlijn laat aan lidstaten de ruimte om zelf een afweging te maken of lokale overheden, zoals gemeenten, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen onder de richtlijn vallen. Recentelijk is het wetsvoorstel voor de Cyberbeveiligingswet ter internetconsulatie gelegd. Zoals al werd verwacht is in het ontwerp opgenomen dat decentrale overheden, waaronder gemeenten, waterschappen en provincies, onder de NIS2 zullen vallen. NIS2 in het kort De NIS2-richtlijn is een update van de NIS-richtlijn. NIS2 stelt strengere eisen aan de beveiliging van netwerken en informatiesystemen van essentiële en belangrijke entiteiten in bepaalde sectoren. Kort samengevat bevat de NIS2-richtlijn een zorgplicht, op grond waarvan entiteiten zelf een risicobeoordeling dienen uit te voeren en passende maatregelen dienen te nemen om de continuïteit van diensten zoveel mogelijk te waarborgen en netwerk- en informatiesystemen te beschermen. Daarnaast geldt er een meldplicht van incidenten en zal er een onafhankelijke toezichthouder worden aangewezen. NIS2 is van toepassing naast bijvoorbeeld de beveiligingsverplichting in de Algemene Verordening Gegevensbescherming (‘AVG’). Waar de AVG ziet op bescherming van persoonsgegevens, legt NIS2 de nadruk op de continuïteit van essentiële diensten. Voor de sector overheidsdiensten zal de Rijksinspectie voor Digitale Infrastructuur (RDI) toezicht houden op het stelsel van informatieveiligheid. Reikwijdte Uit het wetsvoorstel voor de Cyberbeveiligingswet blijkt dat de wetgever voornemens is om decentrale overheden, waaronder gemeenten, waterschappen en provincies onder de reikwijdte van de NIS2-richtlijn te laten vallen en als essentiële entiteiten aan te merken. Gemeenschappelijke regelingen en zelfstandige bestuursorganen zullen veelal eveneens onder de onder de reikwijdte vallen. Overheidsinstanties die in de hoofdzaak activiteiten uitvoeren op het gebied van nationale veiligheid, openbare veiligheid, defensie of rechtshandhaving, vallen niet onder de richtlijn. Baseline Informatiebeveiliging Overheid Veel verplichtingen die de NIS2-richtlijn en de Cyberbeveiligingswet opleggen, zijn al van toepassing op lokale overheden via andere wettelijke kaders. De wijze waarop overheden aan deze beveiligingsverplichtingen voldoen is uitgewerkt in de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO). Er wordt nu gewerkt aan een vernieuwde versie van de BIO, BIO 2.0, onder andere om de nieuwe verplichtingen die voortvloeien uit de richtlijn en de Cyberbeveiligingswet daarin te verankeren. Inmiddels is ook een mapping gemaakt door de werkgroep BIO om aan te geven in hoeverre de NIS2-maatregelen zich verhouden tot de huidige BIO. Deze is hier te raadplegen. Tot slot Het wetsvoorstel voor de Cyberbeveiligingswet zoals die nu ter internetconsulatie is gelegd, is via deze link te raadplegen. Tot 1 juli bestaat de mogelijkheid om op het wetsvoorstel te reageren. Hoewel het nog wel even kan duren voordat de Cyberbeveiligingswet van toepassing is, is het verstandig op tijd te beginnen met het treffen van maatregelen ter bescherming van de beveiliging en continuïteit van eigen werkprocessen. Hierbij kan door overheidsinstanties gebruik worden gemaakt van de Handreiking BIO 2.0-opmaat van de BIO.    Contact Heeft u vragen over de NIS2-richtlijn? Neem dan contact op met Jan Baas, Jolijn Gijsen of Frederiek Beuning of  een van onze andere specialisten Data & Privacy.  
Jan Baas 2
Jan Baas
Advocaat
AP wil misleidende cookiebanners aanpakken
De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft guidance uitgebracht over de wijze waarop websites toestemming dienen te vragen als zij cookiebanners hanteren. Onder andere schrijft de AP voor dat websites de keuze om cookies te weigeren of te accepteren, op één laag moeten aanbieden. Sommige cookiebanners bevatten een knop om de opslag van cookies te accepteren en een knop waarmee de betrokkene toegang krijgt tot verdere opties, maar zonder de mogelijkheid om direct alle cookies te weigeren. Deze optie is pas te vinden in de tweede laag. Volgens de AP wordt hiermee niet voldaan aan de door haar geformuleerde eis dat het accepteren en weigeren van cookies even makkelijk moet zijn. Cookies en toestemming voor cookies Een cookie is een klein bestand dat bij het bezoeken van websites op apparaten van bezoekers kan worden geplaatst. Er bestaan verschillende soorten cookies met verschillende doeleinden. Functionele cookies zijn noodzakelijk voor het effectief functioneren van een dienst of webshop. Denk bijvoorbeeld aan het bijhouden van producten die je toegevoegd hebt aan het winkelmandje. Analytische cookies gebruikt een website bijvoorbeeld om het aantal bezoekers bij te houden. Bij tracking cookies wordt het internetgedrag van mensen gevolgd. Cookiewetgeving in Nederland is te vinden in artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet. Dit artikel is gebaseerd op de e-Privacy Richtlijn (Richtlijn 2002/58/EG). Functionele en analytische cookies hebben over het algemeen beperkte invloed op de privacy. Deze cookies kunnen dan automatisch geplaatst worden bij bezoek aan een website, een bezoeker hoeft hiervoor geen toestemming te geven. In andere gevallen, zoals bij tracking cookies, is plaatsing slechts toegestaan indien voorafgaande toestemming is verkregen. Artikelen 4 lid 11, artikel 7 en overweging 32, 42 en 43 AVG (Verordening 2016/679 EU) bevatten vereisten waar toestemming van de betrokkene aan moet voldoen: Toestemming moet vrijelijk worden gegeven (artikel 4 lid 11 en overweging 42 AVG); Toestemming moet specifiek zijn (artikel 4 lid 11 AVG); Toestemming moet geïnformeerd zijn (artikel 4 lid 11 AVG); Toestemming moet een ondubbelzinnige wilsuiting zijn waarmee de betrokkene door middel van een verklaring of een ondubbelzinnige handeling hem betreffende verwerking van persoonsgegevens aanvaardt. Dit houdt in dat de toestemming expliciet via een positieve handeling gegeven moet zijn. Het gebruikmaken van aangekruiste selectievakjes mag dus niet (artikel 4 lid 11 AVG); De verwerkingsverantwoordelijke moet toestemming kunnen aantonen (artikel 7 lid 1 AVG); Toestemming moet in duidelijke en eenvoudige taal gepresenteerd zijn zodat een duidelijk onderscheid gemaakt kan worden met een andere aangelegenheid (artikel 7 lid 2 AVG); Afzonderlijke toestemming moet kunnen worden gegeven voor verschillende persoonsgegevensverwerkingen (overweging 43 AVG, het vereiste van “granulariteit”); Toestemming moet te allen tijde kunnen worden ingetrokken; het intrekken van de toestemming moet even eenvoudig zijn als het geven ervan (artikel 7 lid 3 AVG). Gevolgen nieuwe guidance AP De nieuwe guidance zou betekenen dat een constructie zoals de Franse toezichthouder CNIL die in het verleden toepaste, en die ook nu nog door veel organisaties wordt gehanteerd, niet meer zou zijn toegestaan. In deze constructie wordt in de eerste laag gevraagd om toestemming (“OK, tout accepter”) met de mogelijkheid om door te klikken naar een tweede laag voor persoonlijke instellingen (“personaliser”). In de tweede laag is vervolgens de mogelijkheid te vinden om per soort cookies de instellingen te bepalen. Als het goed is, staan in deze tweede laag de cookies waarvoor toestemming moet worden gegeven “uit” en is een actieve handeling nodig om deze te activeren. CNIL had deze tweede laag vormgegeven als volgt:   In deze vormgeving kunnen op de tweede laag alle cookies worden geweigerd, of kan per cookie worden gekozen om het te accepteren of te weigeren. De pagina met cookie-instellingen kan ook later steeds worden bezocht om de keuze te kunnen aanpassen. Met deze constructie wordt in onze ogen voldaan aan alle eisen die de AVG stelt aan een rechtsgeldige toestemming, in het bijzonder het vereiste van granulariteit en de eis dat de instemming ook weer eenvoudig kan worden ingetrokken. Guidance van de AP De AP laat in de guidance echter weten dat het niet is toegestaan om in de cookiebanner toestemming te vragen, en pas in een tweede laag een optie met cookies weigeren/afwijzen/niet instemmen aan te bieden. Voortaan moet deze optie beschikbaar zijn op dezelfde laag als de laag waar toestemming voor wordt gevraagd. Cookie Banner Taskforce De European Data Protection Board (EDPB) heeft een Cookie Banner Taskforce opgezet. Uit hun rapport van 17 januari komt naar voren dat het overgrote deel van de Europese privacytoezichthouders van mening is dat er sprake is van een inbreuk op de e-Privacy Richtlijn wanneer een banner niet voorziet in opties om cookies te accepteren of te weigeren op dezelfde laag. Enkele toezichthouders vinden evenwel dat er geen sprake is van een inbreuk, wegens het ontbreken van een expliciete ‘weiger optie’ voor het plaatsen van cookies op grond van artikel 5 lid 3 van de e-Privacy Richtlijn. Wij komen de door de AP gestelde eis niet tegen in de AVG dan wel de Telecommunicatiewet. Wij vragen ons – met de minderheid van de privacytoezichthouders uit de EDPB – af waar deze eis op gebaseerd kan zijn. Intrekken vs. weigeren Volgens de AP volgt de verplichting uit de door haar geformuleerde regel dat het weigeren van toestemming even eenvoudig moet zijn als het accepteren ervan. In de AVG komt die regel echter niet voor in artikel 7 lid 3 AVG staat wel dat het intrekken van toestemming even eenvoudig moet zijn als het geven ervan, maar intrekken is iets anders dan weigeren. Vrije toestemming De volgende vraag die kan worden gesteld, is of het aanbieden van een weigerknop van cookies in de tweede laag afbreuk doet aan vrije toestemming. Doet het geven van een extra klik iets af aan het karakter van de vrije toestemming? De EDPB heeft op 17 april een opinie uitgebracht over geldige toestemming in de context van toestemmings- of betaalmodellen (ook wel bekend als ‘consent or pay’ modellen) die geïmplementeerd zijn door grote online platforms. Aanleiding hiervoor was een verzoek van de Nederlandse, Duitse en Noorse gegevensbeschermingsautoriteiten. In par. 67 van deze opinie stelt de EDPB dat verwerkingsverantwoordelijken de autonomie van betrokkenen niet mogen beperken door het moelijker te maken om toestemming te weigeren dan om toestemming te geven. Zoals hiervoor opgemerkt is dit echter geen vereiste dat volgt uit de AVG. Dat de gebruiker moet doorklikken om cookie-keuzes in te stellen maakt onzes inziens niet in algemene zin dat het geven van toestemming hiermede geen vrije keuze meer is.    Data protection by default We hebben ons vervolgens afgevraagd of de door de AP geformuleerde eis kan volgen uit artikel 25 lid 2 AVG (data protection by default). Wij menen dat dit niet zo is. Uit artikel 25 lid 2 AVG volgt dat de cookies die van toestemming afhankelijk zijn pas mogen worden geplaatst nadat toestemming is gegeven, niet dat een weigeringsknop op dezelfde laag moet worden geplaatst als de toestemmingsvraag zelf. Misleidende ontwerppatronen Op Europees niveau zijn er verschillende regelingen die misleidende ontwerppatronen (ook wel bekend als dark patterns) bespreken, waaronder de AVG, de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (Richtlijn 2005/29), de Digital Services Act (Verordening 2001/31), de Digital Markets Act (Richtlijn 2022/1925), de Data Act (Verordening 2023/2854)  en de Artificial Intelligence Act (COM (2021) 2016 final). De EDPB heeft Richtsnoeren uitgebracht over misleidende ontwerppatronen. EDPB Richtsnoeren Volgens de EDPB Richtsnoeren zijn misleidende ontwerppatronen interfaces op sociale mediaplatformen, websites of in cookiebanners die gebruikers ertoe brengen onbedoelde, vaak onwillige en/of mogelijk schadelijke beslissingen te nemen met betrekking tot persoonlijke data en die in het belang zijn van het sociale media platform. Misleidende ontwerppatronen zijn onder te verdelen in verschillende categorieën. Eén van de vormen waarin dit kan plaatsvinden is het zogenaamde ‘hinderen (obstructing)’. Hiervan is sprake wanneer gebruikers worden belemmerd of geblokkeerd in hun proces om informatie te krijgen of hun gegevens te beheren door de actie moeilijk of onmogelijk te maken. Gebruikers willen dan een bepaalde handeling uitvoeren die betrekking heeft op hun gegevensbescherming, en dat gebruikerstraject wordt op een zodanige manier gepresenteerd dat het meer stappen vergt dan nodig is voor de activering van opties die inbreuk hebben op data van de betreffende persoon. Dit heeft dan als gevolg dat gebruikers waarschijnlijk ontmoedigd worden om een dergelijke controle te activeren. In de Richtsnoeren van de EDPB wordt een voorbeeld aangehaald van gebruikers die tijdens het aanmeldingsproces op de knop “overslaan” klikken (om te voorkomen dat ze bepaalde data te zien krijgen) krijgen een pop-upvenster te zien met de vraag “Weet u het zeker?” Door hun beslissing in twijfel te trekken, zet de aanbieder van sociale media gebruikers aan om hun beslissing te herzien en bepaalde gegevens openbaar te maken, zoals geslacht, lijst met contactpersoon of foto. Gebruikers die ervoor kiezen om de gegevens direct in te voeren, zien daarentegen geen bericht met het verzoek om hun keuze te heroverwegen. In het begin van dit jaar had de AP Uber Technologies Inc. en Uber B.V. (Uber) een boete opgelegd van 10 miljoen euro.  Uber handelde in strijd met artikel 12 tweede lid AVG door het voor chauffeurs onnodig moeilijk te maken om een verzoek in te dienen voor het bekijken of ontvangen van hun gegevens. In de app was er een digitaal formulier voor chauffeurs beschikbaar om inzage aan te vragen, maar dit formulier was moeilijk te vinden omdat het in verschillende menu’s was verborgen en op een logischere locatie had kunnen worden geplaatst en er een groot aantal stappen (in totaal 7) doorlopen moest worden om bij het formulier te komen. Ofschoon de AP niet naar dit leerstuk verwijst zou dit gezien kunnen worden als een  voorbeeld van een misleidend ontwerppatroon. Wij menen dat het aanbieden van een weigerknop van cookies in de tweede laag in een heldere structuur, waarbij de weigerknop reeds met één extra stap wordt gevonden, niet gelijk kan worden gesteld met wat als een misleidend ontwerppatroon wordt gezien. Conclusie In onze analyse wordt bij het plaatsen van de weigerknop in een tweede laag, geen inbreuk geconstateerd op de rechtstreeks van toepassing zijnde AVG bepalingen. Het is onwaarschijnlijk dat deze praktijk via de omweg van de Richtsnoeren over misleidende ontwerppatronen opeens wél verboden zou zijn. Een en ander uiteraard afhankelijk van de verdere vormgeving van de toestemmingsteksten. We nemen daarbij in aanmerking dat de eisen waaraan cookie-toestemming, en toestemming onder de AVG in het algemeen, in de regelgeving zeer gedetailleerd is uitgewerkt en aangenomen mag worden dat een verwerking die aan deze gedetailleerde eisen voldoet, rechtmatig is. De nieuwe eis die de AP stelt en die afwijkt van de interpretatie van de betreffende wetgeving zoals die al jaren wordt gehanteerd, vereist een wetswijziging en kan niet door de toezichthouders worden ingevoerd op basis van verwijzing naar eigen Richtsnoeren en algemene rechtsbeginselen.[1] De nieuw geformuleerde eis uit de guidance van de AP, inhoudende dat accepteren even makkelijk moet zijn als afwijzen, kan volgens ons niet gezien worden als een algemene regel die volgt uit wetgeving zoals de e-Privacy Richtlijn, de Telecommunicatiewet, de DSA of de AVG. Onder omstandigheden kan wellicht worden betoogd dat het aanbieden van cookiebanners die een knop bevat om de opslag van cookies te accepteren en een knop bevat waarmee de betrokkene toegang krijgt tot verdere opties, maar zonder de mogelijkheid om direct alle cookies te weigeren, kan worden gekwalificeerd als misleidend ontwerppatroon. Dit hangt af van de vormgeving van het geheel van de website en kan niet gezien worden als een algemene regel die uit de wetgeving volgt. Wij denken gezien het voorgaande dat een boetebesluit, gebaseerd op de algemene regel dat de mogelijkheid om cookies te weigeren moet worden aangeboden op dezelfde laag als de mogelijkheid om de cookies te accepteren, in rechte geen stand behoort te houden. Ondertussen zal een voorzichtige verwerkingsverantwoordelijke rekening moeten houden met dit nieuwe standpunt van de AP en moeten overwegen om haar website hierop aan te passen. Dit blog is oorspronkelijk verschenen op Privacy Web. [1]  Vgl. Conseil d’Etat 27 maart 2020, 399922, ECLI:FR:CECHR:2020:399922.20200327, JBP 2020/97, met noot  J.A.N. Baas.  
Jan Baas 2
Jan Baas
Advocaat
X vs. Criteo: Contracteren is zilver, controleren is goud!
Heeft u ooit opgemerkt dat u na het bekijken van een vakantievlucht of de laatste gadgets op een website, op een andere site plotseling een advertentie voor datzelfde product ziet? Dit is geen magie, maar het resultaat van de activiteiten van bedrijven zoals Criteo, die uw online gedrag volgen om gerichte advertenties aan te bieden. Vorige week oordeelde de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam dat de manier waarop Criteo toestemming van betrokkene zoekt niet aan de eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Telecommunicatiewet (Tw) voldoet. De Activiteiten van Criteo  Als een prominente speler in de advertentiewereld verzamelt Criteo gegevens via tracking cookies, die via websites van derden worden geplaatst. Deze informatie bepaalt welke advertenties voor gebruikers relevant kunnen zijn. Door middel van real-time biedingen koopt Criteo advertentieruimte op andere websites om specifieke advertenties aan te bieden. Deze werkwijze roept vragen op over de naleving van de e-privacy en gegevensbeschermingswetgeving. Is er wel rechtmatige toestemming gegeven door de gebruikers? Boetebeschikking van CNIL  CNIL, de Franse toezichthouder, dacht van niet. Op basis van klachten van stichting ‘None of Your Business’ (‘NOYB’) heeft CNIL op 15 juni 2023 een boete van 40 miljoen Euro opgelegd aan Criteo. Volgens CNIL kon Criteo niet aantonen dat ze de juiste toestemming van internetgebruikers had verkregen voor het plaatsen van cookies. Bovendien heeft Criteo naar het oordeel van CNIL niet voldaan aan verschillende verplichtingen van de AVG, waaronder de informatieplicht en de rechten op inzage en gegevenswissing. Het kort geding  In vervolg op deze Franse boetebeschikking heeft een Nederlandse particulier, hierna te noemen “X”, een vordering tegen Criteo aanhangig gemaakt in kort geding. De vordering zag op staking van de volgens X onrechtmatige gedragingen van Criteo, inzage (waaronder de verstrekking van een lijst van de derden die gegevens van X hadden ontvangen), gegevenswissing, en het informeren van de derde-ontvangers zodat die ook tot wissing zouden kunnen overgaan. Voor de plaatsing van de cookies is, in ieder geval op grond de e-Privacywetgeving, toestemming nodig. Criteo maakt daarom afspraken met de exploitanten van de websites via welke de cookies worden geplaatst, op basis waarvan deze exploitanten gehouden zijn om de toestemming te vragen. In de praktijk worden deze afspraken niet altijd nageleefd. In het kort geding betoogde Criteo dat niet van haar kan worden gevergd dat zij bij al haar klanten individueel controleert of die de verplichting nakomen, maar dat zij wel direct optreedt als zij bekend wordt met een inbreuk. Daarnaast wees Criteo erop dat eiser zelf ongewenste cookies ook kan verwijderen en/of een opt-out kan instellen voor de cookies van Criteo in zijn browser. X had op dit verweer van Criteo geanticipeerd. Hij betoogde dat Criteo actief moet controleren of haar klanten zich aan de contractuele verplichtingen houden. X had een deskundigenrapport overgelegd, waarin uiteen wordt gezet dat dit geautomatiseerd kan plaatsvinden, en dus niet onmogelijk of onevenredig bezwarend is. De Voorzieningenrechter maakt korte metten met de verweren van Criteo. Het door Criteo gehanteerde: ‘piepjessysteem’ voldoet volgens hem niet. Criteo heeft daarnaast onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij naleving geautomatiseerd zou kunnen controleren. Het betoog dat X zelf cookies kan verwijderen is ”de wereld op zijn kop”. Niet X moet actie ondernemen, maar Criteo moet zorgen dat vooraf toestemming wordt verkregen voor de plaatsing van de cookies en het verwerken van persoonsgegevens. Alle vorderingen worden daarom toegewezen. Over de uitspraak valt veel te zeggen. In dit blog licht ik er graag twee puntjes uit.  Verwerkt Criteo persoonsgegevens?  Het eerste wat opvalt is dat Criteo in het kort geding géén verweer heeft gevoerd tegen de stelling, dat zij in het kader van haar activiteiten persoonsgegevens verwerkt. Uit de boetebeschikking blijkt dat zij hierover met CNIL wel discussie heeft gevoerd. Het is niet volledig vanzelfsprekend dat de activiteiten van Criteo zien op persoonsgegevens. Criteo plaatst immers cookies op devices en koppelt hieraan profielen. Zij weet echter niet van wie deze devices zijn en op welke natuurlijke personen de profielen daadwerkelijk zien. Er is dus een ruime uitleg van het begrip ‘persoonsgegevens’ nodig om te oordelen dat Criteo persoonsgegevens verwerkt. CNIL oordeelde in de boetebeschikking dat Criteo wél persoonsgegevens verwerkt, omdat zij in bepaalde hypothetische gevallen mogelijk aanvullende gegevens verzamelt, aan de hand waarvan zij natuurlijke personen kan identificeren. Wellicht hebben de advocaten van Criteo in het Nederlandse kort geding gedacht dat een discussie hierover iets van een achterhoedegevecht zou hebben. Bij een discussie hierover zouden zij ook zijn geconfronteerd met het bewijsvermoeden van artikel 11.7a lid 4 Tw. Desondanks zou interessant zijn als dit aspect in een eventueel beroep tegen de boetebeschikking nog nadere aandacht zou krijgen. Criteo zou overigens ook los van toepasselijkheid van de AVG, het verbod van artikel 11.7a Tw overtreden door het plaatsen en uitlezen van de cookies. X zou echter geen gebruik hebben kunnen maken van de rechten die hem onder de AVG toekomen, zoals het recht op inzage en het recht op gegevenswissing. Contracteren is zilver, controleren is goud  De kern van de uitspraak ziet natuurlijk op de vraag in hoeverre een verwerkingsverantwoordelijke gehouden is om te controleren of een samenwerkingspartner die heeft toegezegd voor haar bepaalde verplichtingen uit de AVG na te leven, zoals in dit geval de verplichting om toestemming te vragen, daadwerkelijk haar verplichtingen nakomt. De uitspraak maakt duidelijk dat een verwerkingsverantwoordelijke zich niet kan beperken tot het contractueel vastleggen van verplichtingen, maar actief toezicht moet houden op de naleving daarvan door haar partners. Dit betekent dat het simpelweg afschuiven van verantwoordelijkheden op partners niet voldoende is. Er moet daadwerkelijk actie worden ondernomen om te zorgen dat deze verantwoordelijkheden ook worden nageleefd. De vraag is wat op dit vlak van de verwerkingsverantwoordelijke kan worden gevergd. In casu had de eiser middels een deskundigenrapport onderbouwd dat Criteo de naleving relatief eenvoudig kan controleren, en volgens de uitspraak was dit door Criteo ook niet gemotiveerd weerlegd. De uitspraak benadrukt het belang van actief toezicht door verwerkingsverantwoordelijken op de naleving van de AVG door haar partners. Het is niet voldoende om verantwoordelijkheden enkel contractueel vast te leggen. Er moet daadwerkelijk actie worden ondernomen om te zorgen dat deze verantwoordelijkheden ook worden nageleefd. Contracteren is dus zilver, maar controleren is goud!   Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op PONT | Data & Privacy  
Jan Baas 2
Jan Baas
Advocaat
Zaak OT: Een streep door de contextuele benadering van bijzondere persoonsgegevens?
De AVG stelt verzwaarde eisen aan de verwerking van bijzondere persoonsgegevens, zoals gegevens over gezondheid, ras of seksuele gerichtheid, zie in het bijzonder artikel 9 AVG. Soms kan een dergelijk gegeven indirect uit andere gegevens worden afgeleid. Als bijvoorbeeld iemand met een bril wordt afgebeeld op een foto, zou hieruit indirect iets kunnen worden afgeleid over zijn gezondheid. Moet een foto van iemand met een bril, nu immer als een bijzonder persoonsgegeven worden gezien? Bij de beantwoording van deze vraag wordt over het algemeen de context meegewogen waarin de gegevens worden verwerkt. Zie bijvoorbeeld op de website van de AP:[1] Geen bijzondere persoonsgegevens U verwerkt gewone – en dus géén bijzondere – persoonsgegevens met uw foto’s of filmpjes als alle 3 de volgende punten gelden: De foto’s of filmpjes zijn niet gericht op bijzondere persoonsgegevens of het maken van onderscheid op basis van deze gegevens.  Het is voor u redelijkerwijs ook niet te voorzien dat iemand onderscheid zal maken op basis van uw foto’s of filmpjes.  Het is onvermijdelijk dat u bijzondere persoonsgegevens verwerkt als u de foto’s of filmpjes maakt.  Van gewone persoonsgegevens  zal doorgaans sprake zijn bij bijvoorbeeld een smoelenboek op intranet van de werkgever, een klassenfoto of het promoten van een (algemeen) evenement. Op basis van deze contextuele benadering hoeft een foto van een brildrager niet altijd als een bijzonder persoonsgegeven te worden behandeld. Deze praktische benadering is zeer welkom, nu anders wel erg veel verwerkingen onder de verzwaarde eisen voor verwerking van bijzondere persoonsgegevens zouden komen te vallen en daardoor niet mogelijk zouden zijn, ook verwerkingen zonder groot risico voor het privéleven van de betrokkenen. In de zaak OT[2] ging het om de publicatie op internet van de naam van de partner van de directeur van een Litouwse gesubsidieerde instelling. Ingevolge anti-corruptiewetgeving diende deze een groot aantal gegevens van zichzelf en van zijn levenspartner aan te leveren. Deze werden deels ook openbaar gemaakt via internet. Uit de naam van de partner kan diens geslacht worden afgeleid, en uit de combinatie van de namen van de partners de seksuele gerichtheid van beide partners. De naam zegt zodoende niet direct, maar wel indirect iets over die seksuele gerichtheid. Is de naam daarmee een bijzonder persoonsgegeven? Het Hof beantwoordt die vraag bevestigend. In het arrest komt een eigenaardigheid in de tekst van artikel 9 AVG naar voren. Soms gaat het daarin om gegevens waaruit iets “blijkt”, soms om gegevens “over” of “met betrekking tot”. Zouden daarom bij de ene categorie bijzondere persoonsgegevens eerder indirecte gegevens in aanmerking genomen moeten worden dan bij andere categorieën? Ten aanzien van seksuele gerichtheid gaat het om gegevens “over” iemands seksuele gerichtheid. Zou dit indirecte gegevens uitsluiten? Het Hof oordeelt dat aan deze tekstuele verschillen geen betekenis moet worden toegekend en dat, mede in het licht van het beschermingskarakter van de bepaling, aan alle bijzondere persoonsgegevens een zelfde, ruime, uitleg moet worden gegeven. Alle categorieën van bijzondere persoonsgegevens kunnen op dezelfde wijze mede gegevens omvatten waaruit de gevoelige informatie indirect kan worden afgeleid. Gegevens “over” kunnen dus ook gegevens zijn waaruit indirect iets blijkt. Sluit deze ruime uitleg nu ook de contextuele benadering uit? Ik meen van niet. Ten eerste is de benadering van het Hof niet primair taalkundig. De benadering van het Hof leidt ertoe dat aan de verschillende categorieën van bijzondere persoonsgegevens een zelfde, ruime, uitleg moet worden gegeven. Ik meen dat deze uniforme benadering vervolgens ook geldt voor de toepassing van nuanceringen op die ruime uitleg, waarbij in gevallen waarin er geen oogmerk is op verwerking van bijzondere persoonsgegevens én er ook geen belangrijke risico’s zijn, aanleiding kan zijn om indirecte gegevens niet als bijzondere persoonsgegevens aan te merken.[3] Ten tweede koppelt het Hof zijn conclusies in rechtsoverweging 128 en in het dictum van het arrest zeer strikt aan een aantal feiten en omstandigheden van de zaak, dit terwijl de prejudiciële vraag een veel algemenere strekking had. De omstandigheden die het Hof noemt zijn: publicatie op internet; van persoonsgegevens die indirect de seksuele gerichtheid van een natuurlijke persoon kunnen onthullen; Door een overheidsinstantie die belast is met het verzamelen van de opgaven van particuliere belangen en het uitoefenen van controle op de inhoud daarvan. Het Hof kiest er dus duidelijk niet voor om een algemeen uitgangspunt te formuleren maar beperkt zijn oordeel nadrukkelijk tot de omstandigheden van het geval. Tezamen indiceren deze omstandigheden een groot risico op inbreuk op het privéleven. Anders dan het feit dat iemand een bril draagt, die bij ieder contact direct zichtbaar is, is iemands seksuele gerichtheid niet altijd openbaar en het is aan de persoon zelf om daar al dan niet bekendheid aan te geven. Het is niet aan de overheid om dat ongevraagd te openbaren. Ook is de expliciete koppeling aan de omstandigheden van het geval als zodanig al een aanwijzing dat het Hof een analyse van de context van de verwerking relevant acht voor de vraag of (indirecte) gegevens in een specifiek geval als bijzondere persoonsgegevens moeten worden aangemerkt. Mijn conclusie is daarom dat het in de omstandigheden van het geval zeer voor de hand lag om de naam van de partner als bijzonder persoonsgegeven aan te merken, maar dat dit niet automatisch impliceert dat alle gegevens waaruit indirect een bijzonder persoonsgegeven kan worden afgeleid, onder alle omstandigheden als bijzonder persoonsgegeven aangemerkt dienen te worden. Geen streep dus door de contextuele benadering van bijzondere persoonsgegevens.   Dit blog is oorspronkelijk verschenen op Privacy Web.    [1] https://www.autoriteitpersoonsgegevens.nl/nl/onderwerpen/foto-en-film/beeldmateriaal, laatst bekeken op 22 mei 2023. Aanknopingspunten voor een contextuele benadering zijn ook te vinden in overweging 51 bij de AVG en in richtsnoeren van het Europees Comité voor Gegevensbescherming (EDPB, Guidelines 3/2019 on processing of personal data through video devices, 29 januari 2020; par. 60 en verder). [2] HvJ EU 1 augustus 2022, C‑184/20, OT/ Vyriausioji tarnybinės etikos komisija, ECLI:EU:C:2022:601. Dit blog is deels een bewerking van mijn noot bij het arrest in JBP 2023/41. [3] Zoals in overweging 51 bij de AVG ten aanzien van biometrische gegevens.
Jan Baas 2
Jan Baas
Advocaat
Exploitatievergunning coffeeshop schaarse vergunning!
De toestemming voor een coffeeshop is juridisch een raar beestje. Een gemeente mag geen vergunning geven voor de verkoop van softdrugs, want die verkoop is eigenlijk verboden en wordt louter “gedoogd”. Wel kunnen gemeenten (strikt gezien is het de burgemeester die deze vergunning verleent) exploitatievergunningen verlenen voor de horeca-activiteiten in de coffeeshop. Ten aanzien van de verkoop van softdrugs worden gedoogverklaringen afgegeven. Op 13 september 2023 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (“De Afdeling”) hierover twee belangrijke uitspraken gedaan.  Exploitatievergunning coffeeshop schaarse vergunning  De eerste uitspraak betrof een geschil tussen twee coffeeshophouders en de burgemeester van Roermond. In Roermond werd het aantal te verlenen horecaexploitatievergunningen voor coffeeshops beleidsmatig gemaximeerd op twee. De vergunningen werden voorts verleend voor de bepaalde tijd van vijf jaren. De coffeeshophouders stelden zich op het standpunt dat de vergunning voor onbepaalde tijd had moeten verleend. In haar eerste  uitspraak van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3482) oordeelt de Afdeling dat het is toegestaan om een beleid te voeren waarin het aantal coffeeshops is gemaximeerd. Indien een dergelijk maximum is gesteld gelden de exploitatievergunningen als schaarse vergunningen. Volgens de Afdeling mogen de vergunningen daarom in tijd worden beperkt. Ik voeg daaraan toe dat in het licht van de Dienstenwet en -richtlijn en de Vlaardingenuitspraak waarschijnlijk zelfs moet worden aangenomen dat een verplichting bestaat om dergelijke schaarse exploitatievergunningen voor een passende bepaalde tijd te verlenen. Voor de verkoop van softdrugs kan, zoals opgemerkt, géén vergunning worden verleend. De exploitatievergunningen moeten volgens de Afdeling in relatie daarmee worden gezien als (impliciete) gedoogverklaringen. Omdat de gedoogverklaringen aan de exploitatievergunningen zijn verbonden hebben die dezelfde looptijd als de exploitatievergunning. De Afdeling vindt ook de beperking van de tijd van de gedoogverklaringen aanvaardbaar. Een zeer interessante uitspraak, die bevestigt dat gemeenten de mogelijkheid hebben om middels een schaarse-vergunningenbeleid en hieraan gekoppelde looptijden van vergunningen en uitgiftecriteria meer grip op hun bestand aan coffeeshops te krijgen. Gedoogverklaring Appellabel besluit  Op dezelfde dag heeft de Afdeling bestuursrechtspraak nóg een belangrijke uitspraak over coffeeshops gedaan. Tot op heden was het vaste rechtspraak dat een gedoogverklaring geen besluit was ingevolge de Algemene wet bestuursrecht, waartegen beroep en bezwaar openstaat. Een coffeeshophouder kon daarom de weigering van een gedoogverklaring, of de voorwaarden waaronder een gedoogverklaring werd verleend, niet rechtstreeks aan de bestuursrechter voorleggen. Indien hij het niet met de weigering of de voorwaarden eens was zou hij het op handhaving moeten laten aankomen om de weigering of de voorwaarden ter discussie te stellen, met alle risico’s van dien. In haar tweede uitspraak van 13 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3431) komt de Afdeling terug op haar eerdere rechtspraak op dit punt, en oordeelt dat het onevenredig bezwarend is om van een coffeeshophouder te verwachten dat hij het op handhaving laat aankomen om een weigering om een gedoogverklaring af te geven, of de voorwaarden die aan een gedoogverklaring zijn verbonden, aan de bestuursrechter voor te leggen. De Afdeling merkt daarom een gedoogverklaring voortaan wél aan als een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht waartegen in bezwaar of beroep kan worden opgekomen. De Afdeling constateert terecht dat de landelijke overheid enerzijds vasthoudt aan het uitgangspunt dat het exploiteren van een coffeeshop illegaal is, maar anderzijds wel regels stelt die onder omstandigheden verkoop van softdrugs mogelijk maken. Het lijkt juist dat de toepassing van die regels vervolgens aan de bestuursrechter kan worden voorgelegd. Wilt u meer weten over dit onderwerp? Neem dan contact op met Jan Baas. 
Bel Jan Baas