Publicaties

Mathijs Arts
Mathijs Arts
Advocaat
Green bonds en sustainability linked loans: duurzame financiering in de praktijk
De transitie naar een duurzame economie vraagt niet alleen om innovatie en daadkracht, maar ook om slimme financieringsoplossingen. Twee instrumenten die hierin een steeds grotere rol spelen, zijn green bonds (groene obligaties) en sustainability linked loans (SLL’s). In deze blog leggen wij uit wat deze financieringsvormen inhouden, wat de juridische aandachtspunten zijn en hoe wij onze cliënten hierbij ondersteunen. Wat zijn green bonds? Green bonds zijn obligaties waarvan de opbrengst uitsluitend wordt gebruikt voor duurzame projecten. Denk aan de bouw van een windpark, de verduurzaming van vastgoed of investeringen in schoon openbaar vervoer. De uitgevende partij – vaak een bedrijf, bank of overheid – verbindt zich er contractueel toe het opgehaalde geld alleen aan deze groene projecten te besteden. Voorbeeld uit de praktijk: Een Nederlandse ontwikkelaar geeft een green bond uit om de aanleg van een nieuw zonnepark te financieren. Investeerders, waaronder lokale ondernemers en zelfs particulieren weten zo zeker dat hun geld bijdraagt aan de (lokale) energietransitie. Jaarlijks rapporteert de ontwikkelaar over de voortgang en de milieuwinst, zoals de hoeveelheid opgewekte groene stroom. Wat zijn sustainability linked loans (SLL’s)? SLL’s zijn leningen waarbij de rente of andere voorwaarden gekoppeld zijn aan het behalen van duurzaamheidsdoelstellingen door de lener. Het bijzondere is dat het geleende geld vrij besteedbaar is, maar de lener zich committeert aan het realiseren van concrete ESG-doelen, zoals CO2-reductie of het verhogen van het aandeel vrouwen in het management. Voorbeeld uit de praktijk: Een internationaal productiebedrijf sluit een SLL af bij een bank. In de leningsovereenkomst wordt vastgelegd dat de rente met 0,2% daalt als het bedrijf zijn CO2-uitstoot binnen drie jaar met 15% weet te verminderen. Wordt het doel niet gehaald, dan stijgt de rente juist. Zo ontstaat een financiële prikkel om duurzaam te ondernemen. Juridische aandachtspunten Bij beide financieringsvormen is het essentieel om de afspraken helder en controleerbaar vast te leggen. Denk aan: Duidelijke definities van ‘groene’ projecten of KPI’s; Onafhankelijke toetsing en rapportage; Gevolgen bij het niet behalen van de doelen; Transparantie richting investeerders en toezichthouders. Ons ESG-team De advocaten van ons ESG-team adviseren graag bij het opstellen en beoordelen van deze contracten, het structureren van de financiering en het voldoen aan de steeds strenger wordende regelgeving op het gebied van duurzaamheid. Ons ESG-projectteam combineert diepgaande kennis van financieringsrecht met actuele inzichten in duurzaamheidswetgeving. Wij adviseren over het opzetten van green bonds en SLL’s, van de eerste verkenning tot de closing en de rapportage achteraf. Meer weten? Wilt u weten wat green bonds of SLL’s voor uw organisatie kunnen betekenen, of heeft u vragen over de juridische aspecten? Neem gerust contact op met ons ESG-projectteam. Wij denken graag met u mee over duurzame financieringsoplossingen die werken in de praktijk.
Thomas Timmers
Thomas Timmers
Advocaat
Dealercontracten Stellantis: geen uniforme formule, geen franchise!
Kwalificeren de overeenkomsten die fabrikant Stellantis met dealers en reparateurs van verschillende automerken (waaronder Citroën, Opel, DS en Peugeot) sloot als franchiseovereenkomsten? Deze vraag stond centraal in een recent arrest van het gerechtshof Amsterdam. Deze kwalificatie kan grote gevolgen hebben voor de wettelijke bescherming die de autodealers en reparateurs in dit geval toekomt. Het hof beantwoordt de vraag, net zoals de rechtbank, afwijzend: er is geen sprake van een uniforme formule, dus geen franchiseovereenkomst. Wat is een franchiseovereenkomst? De franchiseovereenkomst is een bijzondere overeenkomst die sinds 2021 wordt geregeld in de Wet franchise. De Wet franchise beoogt de franchisenemers als zwakkere partij te beschermen. Dit uit zich in de uitgebreide informatieverplichting die nu op franchisegevers rust en aanzienlijke rechten, zoals instemmingsrechten, die franchisenemers toekomen. Om deze wettelijke bescherming te krijgen, moet de overeenkomst kwalificeren als franchiseovereenkomst. Daarbij moet volgens de wet (artikel 7:911 BW) aan de volgende elementen worden voldaan: Het moet gaan om een overeenkomst waarbij de franchisegever aan de franchisenemer: tegen vergoeding; het recht verleent en de verplichting oplegt om een franchiseformule op de door de franchisegever aangewezen wijze te exploiteren voor; de productie of verkoop van goederen dan wel het verrichten van diensten. Hoewel partijen in deze zaak de overeenkomsten als ‘distributieovereenkomst’ hadden bestempeld, gaat het bij de kwalificatie niet om de benaming of titel die partijen voor hun overeenkomst hanteren, maar om de concrete invulling van de overeenkomst door partijen.   Kernpunt: de franchiseformule De kern van franchise is dat de franchisegever een franchiseformule heeft en hij franchisenemer het recht geeft en de verplichting oplegt om hun onderneming te exploiteren volgens deze franchiseformule. Kenmerkend voor de franchiseformule is dat deze bepalend is voor de uniforme identiteit en uitstraling van de franchiseondernemingen. Een franchiseformule omvat in ieder geval: een handelsmerk, model of handelsnaam, huisstijl of tekening en knowhow. Hof Amsterdam: geen franchiseformule In deze zaak heeft Stellantis in de overeenkomsten aan de dealers het niet-exclusieve recht toegekend om tegen bepaalde voorwaarden nieuwe voertuigen van de merken Opel, Peugeot, DS en Citroën te verkopen, waarbij de dealers aan allerlei eisen moeten voldoen, waaronder eisen voor de inkoop en verkoop van de producten en werkprocessen. Voor de reparateurs geldt dat zij als ‘erkend’ reparateur garantie-, onderhouds- , en reparatiewerkzaamheden mochten uitvoeren. Het Hof sluit niet uit dat er dealers tussen zitten die het dealerschap uitoefenen conform voorschriften van Stellantis en hun bedrijf exploiteren conform een zekere uniforme uitstraling, maar dat met name bij een aantal grote dealers hier geen sprake van is. De grote dealers zijn (regionaal) bekend om hun eigen naam en reputatie en opereren voor hun klanten met een eigen identiteit die ze presenteren op hun websites. Deze identiteit is niet primair verbonden met – of afhankelijk van een uniforme identiteit en uitstraling van de dealers van een bepaald merk van Stellantis. Ook zijn er dealers die dealerschappen hebben buiten Stellantis, wat zich moeilijk laat verenigen met een uniforme identiteit en uitstraling van een formule van Stellantis. Het gaat deze bedrijven niet zozeer om een bepaalde formule die ze willen exploiteren, maar om de auto’s en accessoires die zij willen verkopen, aldus het hof. Het hof concludeert dat er geen sprake is van franchiseovereenkomsten, vanwege het gebrek aan een uniforme franchiseformule. Dit geldt voor zowel de overeenkomsten met de dealers, als reparateurs. Selectieve distributie Het Hof kwalificeert de overeenkomsten als selectieve distributieovereenkomsten. Stellantis stelt namelijk criteria vast voor de selectie van de distributeurs (dealers en reparateurs), waaronder de verplichting om specialisten in dienst te nemen, bepaalde voorraadvereisten en de service na verkoop te verrichten volgens bepaalde normen. Een groot verschil tussen distributie en franchise is dat distributieovereenkomsten niet wettelijk worden geregeld. Daardoor komen distributeurs dus niet dezelfde wettelijke bescherming toe als franchisenemers. De kwalificatie van overeenkomsten kan dus grote invloed hebben op de onderlinge rechten en verplichtingen en de mate van bescherming die de wet jou biedt. Heb je vragen over jouw franchise- of distributieovereenkomst? Neem dan contact op met Thomas Timmers of Sophie ten Broecke.
Patrycja Chelmiak
Patrycja Chelmiak
Advocaat
De toekomst van M&A (deel II): Blockchain en M&A
Blockchain: meer dan een hype Blockchain wordt vaak geassocieerd met cryptocurrencies zoals Bitcoin en dat is slechts deels terecht. De blockchain-technologie heeft namelijk een veel bredere reikwijdte. In de M&A wereld biedt blockchain een disruptieve kracht die traditionele processen kan transformeren. Van het stroomlijnen van due diligence tot het tokeniseren van eigendom(sbewijzen). Blockchain biedt concrete voordelen die niet alleen tijd en kosten besparen, maar ook zekerheid en transparantie vergroten. Voor M&A-professionals, investeerders en ondernemers is blockchain niet langer een futuristisch concept, maar een strategisch instrument dat de manier waarop transacties worden uitgevoerd fundamenteel kan veranderen. Vanwege de potentie van blockchain maken wij ook binnen La Gro gebruik van deze innovatieve toepassing. In 2019 werd La Gro (Benjamin Niemeijer) genomineerd voor de Gouden Zandloper voor de uitgifte van aandeelcertificaten via blockchain-technologie. Wat is blockchain en hoe werkt het? Blockchain is een digitaal en decentraal grootboek, vergelijkbaar met een digitale database. Op de blockchain kunnen handelingen op een veilige en transparante manier worden geregistreerd. Elke handeling vormt een ‘blok’ van code. Zodra een blok vol is, wordt het toegevoegd aan een keten van vorige blokken. Vandaar de term ‘blockchain’. Deze keten van gegevensblokken wordt gedeeld en gevalideerd door een netwerk van gebruikers. Dit zorgt ervoor dat gegevens niet gemanipuleerd kunnen worden. Dit maakt blockchain betrouwbaar en transparant en biedt een enorme zekerheid over de juistheid van de gegevens. Toepassing van blockchain in M&A Blockchain kan potentieel een belangrijke rol spelen binnen het M&A-proces, waarin traditioneel veel tijd wordt besteed aan het analyseren en controleren van gegevens en waarin zekerheid over de juistheid van die gegevens cruciaal is. Tokenization: het nieuwe tijdperk van eigendomsoverdracht Een van de meest disruptieve toepassingen van blockchain in M&A is tokenization. Tokenization is het digitaliseren van eigendom(sbewijzen) (zoals aandelen, vastgoed of andere activa) in de vorm van tokens op een blockchain. Dit proces biedt een niveau van zekerheid en efficiëntie dat traditionele methoden (zoals notariële akten en aandeelhoudersregisters) niet kunnen evenaren. Slimme contracten: automatisering van kritieke processen Slimme contracten (smart contracts) zijn digitale overeenkomsten die automatisch worden uitgevoerd zodra vooraf vastgelegde voorwaarden zijn vervuld. In het M&A-proces kunnen slimme contracten onder andere worden ingezet voor escrow-regelingen (het automatisch vrijgeven van gelden zodra aan bepaalde voorwaarden is voldaan) en earn-out-afspraken (relevante informatie voor de berekening van earn-outs kan op de blockchain worden vastgelegd). Stel dat een earn-out afhankelijk is van de omzet van een overgenomen bedrijf. Door omzetgegevens op de blockchain te registreren, hebben alle betrokken partijen toegang tot dezelfde, onveranderlijke gegevens, waardoor manipulatie onmogelijk wordt. Dit biedt alle partijen zekerheid, voorkomt grotendeels discussies over de juistheid van de cijfers en versnelt de afwikkeling van de earn-out. Snellere en betrouwbare due diligence Het due diligence-proces is vaak een van de meest tijdrovende onderdelen van een M&A-transactie. Blockchain kan dit proces aanzienlijk versnellen door onder andere transparantie (gegevens worden gedeeld via een blockchain-gebaseerde data room, waar alle partijen toegang hebben tot dezelfde, onveranderlijke informatie) en betrouwbaarheid (omdat gegevens op de blockchain niet kunnen worden gemanipuleerd, kunnen kopers en verkopers vertrouwen op de juistheid van de informatie). Dit betekent dat due diligence niet alleen sneller verloopt, maar ook minder foutgevoelig is. Voor M&A-professionals betekent dit een aanzienlijke besparing in tijd en kosten, terwijl de kwaliteit van het proces verbeterd wordt. Disruptieve waarde van blockchain voor M&A Toepassing van blockchain in M&A is ook om de volgende aspecten relevant en waardevol: Efficiëntie en kostenbesparing: het ouderwetse proces van het bijhouden van aandeelhoudersregisters en het opstellen van leveringsaktes is tijdrovend, duur en gevoelig voor menselijke fouten. Een aandeelhoudersregister raakt kwijt, is onvolledig of de leveringsakte bevat verkeerde nummers. Blockchain kan de noodzaak van tussenpersonen zoals notarissen elimineren, waardoor transactiekosten drastisch worden verlaagd. Betrouwbaarheid, transparantie en zekerheid: een blockchain-gebaseerd register is up-to-date, onveranderlijk en middels een goed systeem altijd benaderbaar en te raadplegen. Dit voorkomt situaties waarin (aandeelhouders)registers onvolledig of verouderd zijn. Flexibiliteit: voor bedrijven die regelmatig kleine plukjes (gecertificeerde) aandelen willen overdragen (bijvoorbeeld bij werknemersparticipaties of belangen in een fonds) biedt blockchain een snelle en veilige oplossing. Decentralisatie: geen afhankelijkheid meer van centrale partijen zoals notarissen of banken. Onveranderlijkheid: gegevens op de blockchain zijn permanent en kunnen niet worden gemanipuleerd. Toegankelijkheid: blockchain maakt het mogelijk om eigendom en activa wereldwijd te verhandelen, zonder de beperkingen van traditionele systemen. Een concreet voorbeeld: via blockchaintechnologie kunnen certificaten van aandelen binnen enkele seconden worden overgedragen tegen minimale kosten. Dit maakt het voor startups en andere bedrijven eenvoudiger om investeerders aan te trekken, zelfs voor kleine bedragen, omdat de transactiekosten verwaarloosbaar zijn en eigendomsrechten direct worden vastgelegd. Conclusie: blockchain als strategisch instrument Blockchain is niet langer een hype, maar een technologie die klaar is om de wereld van fusies en overnames te transformeren. Van het tokeniseren van eigendom tot het automatiseren van contracten en het versnellen van due diligence, de voordelen zijn duidelijk en concreet. Voor M&A-professionals betekent dit niet alleen een efficiënter proces, maar ook een concurrentievoordeel in een steeds sneller veranderende markt. Studio M&A La Gro Heeft u vragen over de toepassingen van blockchain in M&A? Of wilt u meer weten over hoe deze technologie uw transacties kan verbeteren? Kom dan naar ons event Studio M&A La Gro op 19 juni 2025 en ontdek hoe blockchain uw M&A-processen kan transformeren. Houd ook onze website en verdere posts in de gaten.
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Eerste uitspraak over wijzigingssystematiek omgevingsplan
Op 30 april 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan die inzicht biedt in hoe de omgevingsrechtelijke praktijk er de komende jaren uit zal zien (ECLI:NL:RVS:2025:1928). De uitspraak betreft een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam en biedt een voorbeeld van de uitdagingen waar alle gemeenten in Nederland mee te maken krijgen. Gemeenten hebben namelijk tot eind 2031 de tijd om de regels van de zogenoemde bruidsschat te laten vervallen en het tijdelijke deel van het omgevingsplan om te zetten naar het nieuwe definitieve omgevingsplan. Waar gaat de uitspraak over? Vanaf 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van gemeenten uit een tijdelijk deel, ook wel het omgevingsplan van rechtswege genoemd. Dit tijdelijke deel bevat onder andere geldende bestemmingsplannen en de zogenoemde bruidsschat, een verzameling regels die automatisch onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet zijn bepaalde regels van het Rijk overgedragen aan gemeenten. Om gemeenten de tijd te geven deze regels goed te verwerken, zijn deze bepalingen voorlopig opgenomen in de bruidsschat. Deze bruidsschat staat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van elke gemeente. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten de bevoegdheid om deze regels binnen hun omgevingsplan aan te passen. In de uitspraak van de Afdeling gaat het om het “Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling”. Met dit besluit wordt voorzien in een eerste wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam. Enerzijds worden een aantal regels uit de bruidsschat, al dan niet gewijzigd, verplaatst naar andere hoofdstukken in het Omgevingsplan. Anderzijds wordt een groot aantal regels opgenomen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan, waarmee de komende jaren bestaande bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten kunnen worden vervangen. Hoe ziet het wijzigingsbesluit eruit? Opmerkelijk is de structuur die de gemeente Amsterdam voor dit besluit heeft gekozen. Voor de regels in het nieuwe deel moet onderscheid worden gemaakt tussen ruimtelijke regels die met het besluit tot wijziging direct overal zijn gaan gelden en ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn. De ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn, hebben een geografisch werkingsgebied van slechts een vierkante millimeter in het IJmeer. Dit betekent in feite dat deze regels nog nergens gelden. Het voordeel hiervan is dat deze regels, die geschikt zijn voor herhaalde toepassing, kunnenworden gebruikt om de vele honderden ruimtelijke plannen in Amsterdam te vervangen. Om deze regels in de toekomst op een andere locatie te laten gelden, hoeft bij toekomstige besluiten tot wijziging van het Omgevingsplan alleen het geografisch werkingsgebied ervan te worden aangepast. Ook voor de ruimtelijke regels die direct overal zijn gaan gelden, is iets opmerkelijks te constateren. Het komt voor dat een bestemmingsplan regels bevat over hetzelfde onderwerp als de nieuwe ruimtelijke regels, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden. In verschillende artikelen van het Omgevingsplan wordt daarom verwezen naar het begrip ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan’, waarmee met name een bestemmingsplan wordt bedoeld. Deze besluiten blijven deel uitmaken van het tijdelijke deel totdat ze door nieuwe regels worden vervangen via een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan wordt vervolgens aangegeven dat dit deel nog geldt met de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel nog niet vervallen’. Indien dat het geval is, wordt in het Omgevingsplan verduidelijkt wat de situatie is: zo kan het nieuwe deel niet van toepassing zijn, of wordt er een voorrangsregeling opgenomen. Er zijn ook regels en regelonderdelen waarvan is bepaald dat de daarin opgenomen regels uitsluitend gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel vervallen’. Wat oordeelt de Afdeling? Het beroep van appellant in de zaak bij de Afdeling richtte zich op de vrees voor nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden als gevolg van de wijziging van het Omgevingsplan. De Afdeling stelt vast dat aan de betreffende panden de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ is toegekend. Uit de planregels volgt dat de planregel waar de vrees van appellant uit voortkomt, ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’, niet van toepassing is. Nu de planregel niet van toepassing is, kan appellant hier ook geen beperkingen van ondervinden. Daarnaast wordt ingegaan op een andere bijzondere constructie. Appellant wijst op een planregel met betrekking tot parkeren, die in beginsel van toepassing is op zijn panden. Er is echter ook een voorrangsbepaling opgenomen in het Omgevingsplan. Deze bepaalt dat, indien de geldende bestemmingsplannen verwijzen naar gemeentelijke parkeernormen die afwijken van de normen in het Omgevingsplan, de normen uit de bestemmingsplannen blijven gelden. Pas wanneer de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ wordt verwijderd voor de betreffende panden, zullen de normen uit het Omgevingsplan van toepassing worden. Dit kan alleen met een wijziging van het Omgevingsplan, waartegen door appellant beroep kan worden aangetekend. Het beroep van appellant wordt daarmee ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand. Conclusie Dit wijzigingsbesluit illustreert hoe gemeenten stapsgewijs kunnen toewerken naar een volledig geharmoniseerd omgevingsplan, een proces dat uiterlijk in 2031 voltooid moet zijn. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat dit proces juridisch en inhoudelijk complex kan zijn. Heeft u vragen over deze uitspraak of advies nodig bij het omzetten van het omgevingsplan? Neem gerust contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht!
la gro Portret-7336
Arnout Koeman
Advocaat
ACM waarschuwt levensmiddelensector: controleer uw duurzaamheidsclaims
De Autoriteit Consument & Markt (ACM) heeft recentelijk een duidelijke oproep gedaan aan bedrijven in de levensmiddelensector: controleer en verbeter uw duurzaamheidsclaims. Deze oproep is niet vrijblijvend. De ACM benadrukt dat zij actief toezicht zal gaan houden op de naleving van de regels en, indien nodig, handhavend zal optreden. Wat betekent dit voor bedrijven in de levensmiddelensector? Waarom deze oproep? Duurzaamheidsclaims spelen een steeds grotere rol in de marketing van levensmiddelen. Consumenten willen bewuste keuzes maken en duurzaamheid meewegen in hun aankoopbeslissingen. De ACM constateert echter dat veel claims in de levensmiddelensector onduidelijk zijn. Dit ondermijnt niet alleen het vertrouwen van consumenten, maar kan ook leiden tot oneerlijke concurrentie tussen bedrijven. Zo is volgens de ACM bijvoorbeeld niet altijd duidelijk waar labels, logo’s en keurmerken voor staan, of wat een duurzaamheidsclaim precies inhoudt. De ACM heeft eerder al duurzaamheidsclaims in andere sectoren, zoals kleding, energie en transport, onder de loep genomen. Nu is de levensmiddelensector aan de beurt. De Leidraad Duurzaamheidsclaims: de basis voor compliance De ACM verwijst bedrijven naar de vernieuwde Leidraad Duurzaamheidsclaims (2023). Deze leidraad bevat vijf vuistregels waaraan duurzaamheidsclaims moeten voldoen: Gebruik duidelijke, specifieke en volledige duurzaamheidsclaims; Onderbouw de duurzaamheidsclaims met feiten en houd ze actueel; Maak eerlijke vergelijkingen met andere producten of concurrenten; Beschrijf toekomstige duurzaamheidsambities concreet en meetbaar; Visuele claims en keurmerken moeten behulpzaam en niet verwarrend zijn. Wat staat er op het spel? De ACM heeft aangekondigd dat zij na deze oproep actief zal controleren of bedrijven hun duurzaamheidsclaims hebben aangepast. Indien claims niet voldoen, dan heeft te ACM aangekondigd te kunnen gaan handhaven. Bedrijven die duurzaamheidsclaims gebruiken die niet voldoen aan de Leidraad Duurzaamheidsclaims, kunnen mogelijk een geconfronteerd worden met een boete of een last onder dwangsom. Wat kunt u als bedrijf doen? Om risico’s te vermijden en niet de wet te overtreden, is het essentieel dat bedrijven nu actie ondernemen. Enkele praktische tips: Inventariseer uw duurzaamheidsclaims. Breng alle claims in kaart die u gebruikt op producten, in advertenties en in winkels; Toets uw claims aan de Leidraad Duurzaamheidsclaims. Controleer of uw claims voldoen aan de vijf vuistregels van de ACM zoals beschreven in de Leidraad Duurzaamheidsclaims; Werk samen met experts. Laat uw claims juridisch en inhoudelijk beoordelen door specialisten. Dit kan helpen om risico’s te identificeren en te verminderen; Communiceer transparant. Zorg dat uw claims begrijpelijk zijn voor consumenten en ondersteun ze met duidelijke informatie; Blijf up-to-date. Houd ontwikkelingen in wet- en regelgeving rondom duurzaamheidsclaims nauwlettend in de gaten. Conclusie De oproep van de ACM is een duidelijke waarschuwing aan de levensmiddelensector: zorg dat uw duurzaamheidsclaims eerlijk, duidelijk en onderbouwd zijn. Zo niet, dan kan de ACM gaan overgaan tot handhaving. Heeft u hulp nodig bij het beoordelen of aanpassen van uw duurzaamheidsclaims? Wij helpen u graag om risico’s te vermijden en uw claims in overeenstemming met de wet te brengen. Neem dan gerust contact op met Arnout Koeman, of een van onze andere specialisten.
Steven van Buuren
Steven van Buuren
Advocaat
Gelogen tegen woningcorporatie? Kans op ontbinding
In een recente uitspraak heeft het gerechtshof Den Haag de huurovereenkomst van twee huurders van een sociale huurwoning ontbonden en de ontruiming van de woning toegewezen. Het toenmalige echtpaar had bij hun aanmelding voor de huurwoning de indruk gewekt dat zij de woning daadwerkelijk met z’n vieren (namelijk ook inclusief de twee kinderen) zouden bewonen. Aangezien dit niet het geval bleek te zijn, zag het hof voldoende aanleiding om de huurovereenkomst te ontbinden. De uitspraak onderstreept de maatschappelijke taak van woningcorporaties om schaarse sociale woonruimte op een rechtvaardige wijze te verdelen. Feiten en eerste aanleg De zaak betrof twee huurders die een sociale huurwoning van een woningcorporatie huurden. Op het aanmeldformulier hadden zij de man als hoofdbewoner opgegeven onder het kopje “Huishoudsamenstelling”, zijn echtgenoot als partner van de hoofdbewoner en de twee kinderen als inwonende kinderen. In de praktijk bleek dat slechts één van de ouders tegelijk hoofdverblijf in de woning hield, en dat zij – mede vanwege gestelde relationele omstandigheden en gezondheidsredenen – in feite ‘om en om’ gebruik maakten van de woning. De andere ouder verbleef dan telkens in een andere (eveneens sociale) huurwoning. Naar de mening van de woningcorporatie schoten de huurders tekort in hun verplichtingen, doordat zij niet allebei hun hoofdverblijf in de woning hadden, terwijl partijen dit wel waren overeengekomen. De woningcorporatie vorderde daarop ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. De kantonrechter ging mee met het verhaal van de woningcorporatie en veroordeelde de huurders om de woning te ontruimen. In dit kader merk ik op dat een beroep op dwaling wellicht ook succesvol had kunnen uitpakken. De woningcorporatie leek immers niet bereid om de huurovereenkomst te sluiten, als zij juist was voorgelicht door de huurders. Beoordeling van het hof In hoger beroep stelde het hof voorop dat er geen wettelijke verplichting bestaat om je hoofdverblijf in de gehuurde woning te houden. In dit geval volgde die bewoningsplicht niet zonder meer uit de taalkundige uitleg van de bepalingen uit de huurovereenkomst, maar het hof betrok ook de maatschappelijke taak van de woningcorporatie bij die uitleg. Nu de woning was toegewezen op basis van de veronderstelling dat het gezin met vier personen gebruik zou maken van de woning, mocht de woningcorporatie verwachten dat beide huurders, met hun kinderen, de woning daadwerkelijk zouden bewonen. Volgens het hof voerde de woningcorporatie terecht aan dat zij haar taak om schaarse sociale huurwoningen goed te verdelen alleen kan vervullen, als zij door de woningzoekende correct wordt geïnformeerd over wie in de beoogde woning zal gaan wonen. Het hof wees de vorderingen toe en gaf daarbij aan dat de tekortkoming van de huurders raakt aan de kerntaak van de woningcorporatie, namelijk het verdelen van schaarse sociale woonruimte op basis van juiste informatie. Contact Verhuurders, en in het bijzonder woningcorporaties, doen er goed aan hun huurovereenkomsten helder te formuleren en expliciet op te nemen dat alle huurders verplicht zijn de woning als hoofdverblijf te gebruiken. Bij signalen van afwijkend gebruik verdient het de aanbeveling om tijdig onderzoek in te stellen en handhavend op te treden. Het is immers niet de bedoeling om als gezin twee sociale huurwoningen, althans een huurwoning en een koopwoning, bezet te houden. Heeft u vragen over dit onderwerp of wilt u van gedachten wisselen? Neem dan contact op met Steven van Buuren of één van onze andere huurrechtspecialisten.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Werkgever opgelet! Beperking Compensatieregeling Transitievergoeding
Op 19 februari 2025 is een wetsvoorstel ingediend dat de compensatieregeling voor de transitievergoeding bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid beperkt tot kleine werkgevers. Het voorstel heeft grote gevolgen voor werkgevers. De compensatieregeling, die oorspronkelijk bedoeld was om werkgevers te ontlasten, zal nu alleen nog beschikbaar zijn voor kleine werkgevers. Dit artikel bespreekt de details en implicaties van deze wijziging. Beperking compensatieregeling transitievergoeding De compensatieregeling voor de transitievergoeding werd geïntroduceerd om werkgevers te ondersteunen bij het betalen van de transitievergoeding na 104 weken ziekte. Voor veel werkgevers voelde het onrechtvaardig om na twee jaar loondoorbetaling ook nog een transitievergoeding te moeten betalen. Dit leidde vaak tot slapende dienstverbanden, waarbij het dienstverband niet werd beëindigd om de transitievergoeding te vermijden. Met het nieuwe wetsvoorstel wil het kabinet de compensatieregeling beperken tot kleine werkgevers. Kleine werkgevers zijn gedefinieerd als werkgevers die nog geen twee jaar actief zijn of een loonsom hebben van maximaal 25 keer het gemiddelde premieplichtige loon per werknemer. In 2025 lag deze grens bij een loonsom van maximaal € 990.000,- op jaarbasis. Gevolgen voor grotere werkgevers Voor middelgrote en grote werkgevers betekent de voorgestelde wijziging dat zij de transitievergoeding zelf moeten betalen bij ontslag wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. Dit kan aanzienlijke financiële gevolgen hebben. De vraag rijst of werkgevers nog steeds verplicht zijn om het dienstverband te beëindigen als zij niet gecompenseerd worden. De wetgever laat dit aan de rechtspraak over, maar het is waarschijnlijk dat de bestaande rechtspraak gehandhaafd blijft. De wijziging treedt naar verwachting in op 1 juli 2026. Er wordt geen overgangsrecht voorgesteld, wat betekent dat de nieuwe regels direct van toepassing zijn. Werkgevers komen alleen in aanmerking voor compensatie als de wachttijd van 104 weken voor de inwerkingtreding van de wet eindigt. Voor bijzondere werkgevers, zoals SW-bedrijven, is nog geen specifieke regeling getroffen. Contact Heeft u vragen over de compensatieregeling transitievergoeding of wilt u van gedachten wisselen? Neem dan contact op met Gerard Zuidgeest, Rose Horstman of een van onze andere arbeidsrecht specialisten.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Hoge Raad en ZZP: nieuwe inzichten extern ondernemerschap in Uber-uitspraak
Op 21 februari 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijke uitspraak gedaan over de kwalificatie van arbeidsrelaties, specifiek in de context van ZZP’ers. Al in 2021 oordeelde de Rechtbank Amsterdam dat chauffeurs van Uber werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst met als gevolg dat Uber de CAO Taxivervoer moet naleven. In hoger beroep heeft het Hof Amsterdam prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad over de rol van het gezichtspunt ‘ondernemerschap’ bij de beoordeling van de arbeidsrelatie. Op die vragen heeft de Hoge Raad nu een antwoord gegeven. Geen rangorde in gezichtspunten In het Deliveroo-arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de beoordeling of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, afhangt van alle omstandigheden van het geval. Denk hierbij aan de aard en de duur van de werkzaamheden en de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald. In het Uber-arrest heeft de Hoge Raad verduidelijkt dat er tussen deze gezichtspunten geen vaste rangorde bestaat. Dit betekent dat alle negen gezichtspunten gelijkwaardig moeten worden meegewogen. Voor werkgevers betekent dit dat de kwalificatie van een arbeidsrelatie complexer kan zijn, omdat elk aspect van de werkrelatie moet worden beoordeeld. Dit kan leiden tot verschillende uitkomsten, zelfs als twee werkenden hetzelfde werk onder dezelfde omstandigheden verrichten. Ondernemerschap: ook aspecten buiten de arbeidsrelatie zijn van belang. Een belangrijk aspect dat de Hoge Raad in het Uber-arrest benadrukt, is het ondernemerschap van de ZZP’er. De Hoge Raad overweegt dat het gezichtspunt ondernemerschap geen ander gewicht toekomt dan de andere gezichtspunten. Dit betekent dat het ondernemerschap beslissend kan zijn voor de kwalificatie van de overeenkomst. Niet alleen de algemene ondernemerssituatie van de werkende in de relatie tussen de werkende en de opdrachtgever speelt een rol (intern ondernemerschap), ook omstandigheden die buiten de relatie liggen, zijn van belang (extern ondernemerschap). Bij extern ondernemerschap kan men denken aan de vraag of de werker ingeschreven staat in de KvK, het aantal opdrachtgevers van de werkende buiten de specifieke verhouding om of het aantal investeringen dat de werkende doet voor zijn eigen bedrijf. ZZP’er behouden? Ondernemerschap stimuleren! Werkgevers doen er goed aan om het externe ondernemerschap van hun zelfstandigen te stimuleren. Dit kan bijvoorbeeld door hen aan te moedigen om bij meerdere opdrachtgevers opdrachten aan te nemen en te zorgen dat de werkende zich duidelijk als ondernemer profileert, bijvoorbeeld met een eigen website. Contact Heeft u vragen over de kwalificatie van arbeidsrelaties of wilt u van gedachten wisselen? Neem dan contact op met Gerard Zuidgeest, Rose Horstman of een van onze andere arbeidsrecht specialisten.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Mededelingsplicht sollicitant bij chronische fysieke klachten?
Wanneer moet een werknemer tijdens een sollicitatie aangeven dat hij last heeft van chronische fysieke of psychische klachten? Deze vraag stond centraal in een recente uitspraak van het Hof ’s-Hertogenbosch. Vooraf: mededelingsplicht medische gegevens in de sollicitatieprocedure Een sollicitant is niet verplicht om uit eigen beweging medische informatie te verstrekken. Dit is alleen anders als de sollicitant bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst weet dat zijn gezondheidstoestand hem ingrijpend en langdurig zou belemmeren in de uitoefening van de werkzaamheden. Daarnaast mag een werkgever in een sollicitatieprocedure – behalve in het kader van een medische aanstellingskeuring – geen vragen stellen over de gezondheidstoestand van een aspirant-werknemer, ziekteverzuim in het verleden of eventuele beperkingen. Uitspraak: de feiten In de zaak die voorlag bij het Hof ’s-Hertogenbosch, had de werknemer sinds 2011 chronische psychische klachten (PTSS en een angststoornis) na een niet goed verlopen operatie. De werknemer solliciteert in oktober 2023 naar een functie als beveiliger bij een rechtbank en meldt tijdens de sollicitatieprocedure niets over zijn medische situatie en ook niet over het feit dat hij op dat moment arbeidsongeschikt is voor het werk als complexbeveiliger bij de afdeling Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De werknemer wordt aangenomen en wordt op dat moment volledig hersteld verklaard door de bedrijfsarts van DV&O. Kort na zijn start bij de rechtbank valt de werknemer uit wegens ziekte. De werkgever verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens ernstig verwijtbaar handelen, omdat de werknemer zijn medische situatie niet had gemeld. In eerste aanleg worden de verzoeken van de werkgever afgewezen. Oordeel van het hof: geen mededelingsplicht voor werknemer Het hof komt net als de kantonrechter tot het oordeel dat er geen grond is om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Het hof oordeelt dat de meldplicht alleen bestaat als de ziekte of handicap de sollicitant ongeschikt maakt voor de functie én de sollicitant dit weet of had moeten begrijpen. In dit geval was de werknemer meermaals ziek uitgevallen bij zijn vorige werkgever, maar dit was niet vanwege de specifieke functie-eisen en de werknemer was daarnaast steeds volledig hersteld. De functie bij de rechtbank was minder zwaar dan die bij DV&O, waardoor de werknemer had ingeschat dat zijn chronische ziekte geen probleem zou vormen. De werkgever voert nog aan dat een sollicitant ook een mededeling moet doen van zijn ziekte als de ziekte het verrichten van de wezenlijke functievereisten niet in absolute zin belet, maar de sollicitant wel ernstige belemmeringen zal ervaren bij het vervullen van de functie. Het hof gaat aan deze stelling voorbij. Dit zou er namelijk toe leiden dat iedere chronische zieke mededeling moet doen van zijn chronische ziekte bij een sollicitatie en dat is in strijd met de bescherming die voortvloeit uit de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz). Praktische tips Stel als werkgever in de sollicitatieprocedure geen vragen over de gezondheidstoestand, ziekteverzuim in het verleden of eventuele beperkingen van de sollicitant, tenzij het gaat om een medische aanstellingskeuring die wettelijk is toegestaan. Zorg er daarnaast voor dat de functie-eisen duidelijk en gedetailleerd worden weergeven in de vacature en/of het functieprofiel. Bespreek deze vereisten tijdens de sollicitatie en zorg voor schriftelijke verslaglegging daarvan. Vraag tot slot indien mogelijk referenties op bij een vorige werkgever. Contact Heeft u vragen over de mededelingsplicht bij sollicitaties of wilt u van gedachten wisselen? Neem dan contact op met Gerard Zuidgeest, Rose Horstman of een van onze andere arbeidsrecht specialisten.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Alcohol- en drugstest op de werkvloer: is het veilig?
Werkgevers moeten op grond van de Arbeidsomstandighedenwet zorgen voor een veilige werkomgeving en hanteren daarom soms een strikt alcohol- en drugsbeleid. Maar hoe ver mag dat gaan? En kan een werkgever een werknemer testen op drank- en/of drugsgebruik? De Rechtbank Limburg deed recent uitspraak in een kwestie waar die vraag centraal stond. Wat zijn de praktische mogelijkheden voor werkgevers? Uitspraak Rechtbank Limburg van 20 februari 2025 De feiten lagen in deze kwestie als volgt. SIF Netherlands B.V., producent van funderingen voor offshore windparken, voerde een zerotolerancebeleid in voor alcohol en drugs. Eén van haar werknemers, sinds 2008 in dienst en overigens verantwoordelijk voor kwaliteitsinspecties, testte op 25 september 2024 positief op cannabis bij een onaangekondigde speekseltest. Meerdere werknemers verklaarden over rode ogen en verward gedrag. Hoewel de werknemer erkende dat hij de voorafgaande avond cannabis had gebruikt, ontkende hij op het werk onder invloed te zijn geweest. SIF verzocht de kantonrechter desondanks om toestemming de arbeidsovereenkomst te ontbinden op de e-grond (verwijtbaar handelen), g-grond (verstoorde arbeidsverhouding) of de i-grond (een combinatie van voornoemde gronden). De kantonrechter wees het ontbindingsverzoek af. De kantonrechter acht de vraag naar drugsgebruik legitiem, maar de speekseltest bevestigde niet dat de werknemer nog onder invloed was. Daarnaast was de testafname onrechtmatig, omdat het in strijd zou zijn met het recht op privéleven en privacy van de werknemer. Bij wijze van “remedie” legde de rechter de testen daarom terzijde. De verklaringen van collega’s waren naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feitelijk onderbouwd om ontbinding van de arbeidsovereenkomst tot gevolg te hebben. Het juridische speelveld Werkgevers hebben de plicht zorg te dragen voor een veilige werksfeer. Het is de vraag onder welke omstandigheden een werkgever in dat kader maatregelen mag treffen. Er zijn legio uitspraken waarin een werknemer onder invloed van alcohol of drugs op het werk is verschenen en waarbij dat tot arbeidsrechtelijke maatregelen heeft geleid. Toch trekt de werkgever in deze zaak aan het kortste eind. Waarom? Arbeidsrechtelijke consequenties Als een werkgever vermoedt dat een werknemer op voor hem ontoelaatbare wijze onder invloed van drugs of alcohol verkeert, dan kan hij een maatregel treffen. De wet regelt niet expliciet veel arbeidsrechtelijke maatregelen, maar in het algemeen kan onder andere gedacht worden aan een waarschuwing, de schorsing of non-actiefstelling, inhouding van loon, oplegging van een boete of zelfs ontslag. Bewijsproblematiek Een sanctie zal steeds gerechtvaardigd moeten zijn en in verhouding staan met de gesanctioneerde gedraging. Zowel de gesanctioneerde gedraging als de proportionaliteit daarvan zal door de werkgever aannemelijk moeten worden gemaakt. De rechter zal ook beoordelen of het bewijs rechtmatig is verkregen. Dat leidt niet altijd tot uitsluiting van bewijs, maar dat kan wel. Specifiek bij alcohol- en/of drugstesten zal de rechter het belang van waarheidsvinding afwegen tegen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Het recht op eerbiediging van privéleven Het recht op privéleven (artikel 8 EVRM), beschermt werknemers tegen ongeoorloofde inmenging in hun persoonlijke levenssfeer. Het uitvoeren van alcohol- en drugstests door werkgevers vormt op dat recht een inbreuk. Onder strikte voorwaarden is dat mogelijk. Om te bepalen of zo’n inbreuk is toegestaan, moet worden beoordeeld of deze een legitiem doel dient en geschikt is om dat doel te bereiken (het noodzakelijkheidscriterium). Daarna volgt de toets of de inbreuk proportioneel is (het proportionaliteitscriterium) en of er een minder ingrijpend alternatief bestaat (het subsidiariteitscriterium). De AVG Wanneer de werkgever persoonsgegevens verwerkt, is op die verwerking de Algemene Verordening Gegevensbescherming (‘AVG’) van toepassing. De uitslag van een alcohol- en/of drugstest is in dat kader een bijzonder persoonsgegeven. Verwerking daarvan is in beginsel verboden, tenzij er sprake is van een uitzondering op grond van de AVG. Wat de Autoriteit Persoonsgegevens (‘AP’) betreft vereist het verwerken van deze gegevens een wettelijke grondslag. Die bestaat op dit moment alleen voor specifieke sectoren, zoals de luchtvaart, scheepvaart en het openbaar vervoer. Praktische aanbevelingen voor werkgevers Het afnemen van alcohol- en drugstesten is juridisch complex. Controleer of in uw sector een wettelijke grondslag bestaat voor testen. Overweeg een schriftelijk zero-tolerancebeleid in te voeren, waarin arbeidsrechtelijke maatregelen, waaronder ontslag (op staande voet) wordt aangezegd. Vermoedt u dat uw werknemer onder werktijd onder invloed van alcohol en/of drugs is of dat onder werktijd heeft genuttigd of gebruikt? Neem hem of haar dan apart en vraag er een collega bij. Vraag de werknemer op de man af of er sprake is van alcohol- of drugsgebruik. Benadruk dat het een kwestie van veiligheid is. Bent u ervan overtuigd geraakt dat er middelengebruik in het spel is? Schors de werknemer dan en stuur hem of haar naar huis. Stel zo gedetailleerd mogelijk en schriftelijk vast wat er is geconstateerd en wat er tijdens het gesprek verder is besproken. Bevestig dat ook aan de werknemer en laat hem of haar daar eventueel op reageren. De sanctie die u vervolgens kunt treffen, is sterk afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Win zo snel mogelijk juridisch advies in voordat u juridische vervolgstappen neemt. Contact Wilt u nieuw alcohol- en/of drugsbeleid invoeren of het bestaande beleid updaten? Vermoedt u dat een werknemer onder invloed van alcohol en/of drugs op het werk is verschenen? Heeft u een andere vraag? Neem dan vooral contact met Gerard Zuidgeest, Rose Horstman of een van onze andere arbeidsrecht specialisten. Wij denken graag met u mee!
Dominique Fransen
Dominique Fransen
Advocaat
Bevroren huren, gesmolten beloftes
Inleiding Gisteren (16 april 2025) hebben de coalitiepartijen een akkoord bereikt over de voorjaarsnota. In de voorjaarsnota is onder andere afgesproken dat de sociale huren in 2025 en 2026 worden bevroren. Dit betekent dat woningcorporaties de komende twee jaar de sociale huren niet mogen verhogen. Deze afspraak staat haaks op de Nationale Prestatieafspraken (“NP”) die Aedes, de VNG en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: het “Rijk”) eerder sloten. In dit artikel worden de implicaties van deze koerswijziging besproken, en de mogelijkheden die woningcorporaties hebben om daartegen in verweer te komen. Nationale prestatieafspraken De NP zijn gesloten met als doel de beschikbaarheid van betaalbare woningen te vergroten, bestaande woningen te verduurzamen en de leefbaarheid in buurten te verbeteren. Recent zijn deze afspraken herijkt voor de periode 2025–2035. Zo hebben partijen in de NP als doel gesteld om ten minste vanaf 2029 ervoor te zorgen dat woningcorporaties 30.000 sociale huurwoningen per jaar bouwen. Ook hebben partijen aanvullende maatregelen afgesproken om de bouw op korte termijn te versnellen, met de ambitie om in 2027 al 30.000 nieuwe woningen per jaar te bouwen. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat woningcorporaties woningen met energielabel E, F of G versneld gaan verduurzamen, door onder andere uiterlijk in 2030 675.000 bestaande woningen te isoleren.  Voor 2025 spraken partijen af dat de maximale huursomstijging 4,5% bedraagt. Deze afspraak is bedoeld als alternatief voor de eerdere koppeling aan de cao-loonontwikkeling, die tot ongewenst hoge stijgingen zou leiden. Tegelijkertijd is expliciet opgenomen dat bij deze maximering oog wordt gehouden voor de investeringsopgave van woningcorporaties. Voor 2026 is afgesproken dat de huursomstijging maximaal een driejaarsgemiddelde van de inflatie mag betreffen. Omdat “een meer stabiel huurverhogingsbeleid de voorkeur heeft”. Gevolgen Als het kabinet instemt met de voorjaarsnota en daarmee met het bevriezen van de sociale huren voor de komende twee jaar, heeft dit een groot effect op de financiële haalbaarheid van de gemaakte afspraken. Het zorgt namelijk voor een groot gat in de investeringscapaciteit van woningcorporaties, terwijl woningcorporaties dat geld hard nodig hebben om aan de gemaakte afspraken met betrekking tot bijvoorbeeld woningbouw en verduurzaming te voldoen. Aedes heeft berekend dat er zonder huurverhoging een investeringscapaciteit van € 26 miljard verloren gaat tot 2030. Concreet betekent dit dat de nieuwbouw van 90.000 huurwoningen of de isolatie van 750.000 bestaande woningen niet door kan gaan. Daarmee zullen de eerdergenoemde afspraken niet, of in ieder geval een stuk minder, haalbaar zijn. Mogelijkheden Woningcorporaties hebben een aantal mogelijke opties om actie te ondernemen. In gesprek gaan De eerste stap is om te proberen in overleg te treden met het Rijk. In de NP is afgesproken dat partijen met elkaar in gesprek gaan als een van de partijen de afspraken niet langer financieel haalbaar acht. Partijen kunnen dan gezamenlijk (bijgestelde) afspraken maken op basis van de situatie en omstandigheden van dat moment. Daarbij noemt de NP drie mogelijkheden: extra Rijksmiddelen, extra inkomsten genereren en terugbrengen van de aantallen genoemd in de NP (met betrekking tot verduurzaming, nieuwbouw en extra verkoop). De vraag is echter of een dergelijk overleg iets oplevert. Er is weinig vertrouwen dat bijvoorbeeld extra Rijksmiddelen zullen worden vrijgemaakt. Ook het genereren van extra inkomsten lijkt geen optie: de inkomsten uit de huuropbrengst zijn voor de komende jaren juist lager geworden met het bevriezen van de huren. Niet gebonden aan NP Daarnaast is in het NP een aanknopingspunt te vinden op grond waarvan woningcorporaties kunnen besluiten zich niet meer aan het NP te houden. Op de laatste pagina van de NP staat namelijk het volgende: “Partijen spreken af dat indien het kabinet beleid doorvoert dat een significant effect heeft op de financiële haalbaarheid van deze afspraken, waardoor deze niet meer financieel haalbaar zijn, partijen hieraan niet langer gehouden kunnen worden”. Omdat het beleid van het kabinet een groot effect heeft op de financiële haalbaarheid van de afspraken, kunnen woningcorporaties zich op het standpunt stellen dat zij niet meer aan deze afspraken gehouden zijn. Naar de rechter? Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om naar de rechter te stappen en om te proberen om  het Rijk bijvoorbeeld tot nakoming van de NP te dwingen. In de NP zijn concrete afspraken gemaakt over de huurstijgingen voor 2025 en de daarop volgende jaren. Daar wordt nu van afgeweken. Voor de afdwingbaarheid van afspraken hebben partijen in de NP afgesproken dat voor het behalen van de opgave partijen elkaar zo nodig aan de gemaakte afspraken kunnen houden “met inzet van het instrumentarium vanuit wet- en regelgeving”. Deze laatste zin is erg ruim geformuleerd. Wat daar precies mee bedoeld wordt, is niet duidelijk, maar mogelijk zou beargumenteerd kunnen worden dat op grond hiervan de weg naar (ook) de civiele rechter open staat indien een partij zich niet aan de afspraken houdt, zoals nu het geval is. Afronding Vandaag (17 april 2025) moet het kabinet hier een besluit over nemen. Het is nog niet bekend wat het kabinet heeft besloten. Wij houden de ontwikkelingen goed in de gaten. Wilt u sparren over de mogelijkheden? Neem contact op met Dominique Fransen, Charlotte Roozemond een van onze advocaten van de sectie Huurrecht.  
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Salderen bij parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van een bouwplan geldt in beginsel dat parkeerbehoefte van de bestaande situatie in mindering wordt gebracht op de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie. Dit wordt ook wel salderen genoemd. In de uitspraak van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1313) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Hierna ga ik nader in op de aspecten die relevant zijn voor het salderen bij parkeren. Bestaand parkeertekort blijft buiten beschouwing Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten bij saldering van parkeerbehoefte. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de behoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte van de bestaande situatie. Objectieve vaststelling bestaande parkeerbehoefte nodig De bestaande parkeerbehoefte moet voor saldering in zekere mate objectief kunnen worden vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van eerdere vergunningen, maar ook door andere feiten en omstandigheden. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2189). In dat concrete geval werd de parkeerbehoefte van de bestaande situatie vastgesteld op basis van het bedrijfsvloeroppervlak en de geldende parkeernorm.   Leegstand niet relevant voor salderen In de uitspraak van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1574) heeft de Afdeling expliciet overwogen dat leegstand van een pand gedurende een zekere periode niet relevant is voor de vraag of gesaldeerd kan worden. Dit betekent dat een pand dat al enige tijd leegstaat nog steeds een parkeerbehoefte kan hebben die in mindering kan worden gebracht op de parkeerbehoefte van een nieuw bouwplan. Uiteraard geldt ook bij leegstand dat de parkeerbehoefte van de vorige functie objectief moet kunnen worden vastgesteld. Invloed parkeerbeleid Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 blijkt dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Dit behoeft echter nog niet te betekenen dat het parkeerbeleid geen enkele invloed op de mogelijkheden van salderen kan hebben. Uit de uitspraak van 15 mei 2019 lijkt te volgen dat in parkeerbeleid grenzen kunnen worden gesteld in geval van salderen bij leegstand, bijvoorbeeld door daarin op te nemen dat bij leegstand langer dan drie jaar niet meer gesaldeerd mag worden. Piekmoment In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling voorts overwogen dat er bij salderen eveneens moet worden bezien of de bestaande parkeerbehoefte niet op hetzelfde moment van de dag ontstaat als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Naar mijn mening geldt dit met name in de gevallen dat niet op eigenterrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Contact Heeft u vragen over het berekenen van de parkeerbehoefte bij omgevingsvergunningen of in het kader van het wijzigen van het Omgevingsplan? Neem dan contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht.