Hoge Raad zet streep door partijbedoelingen
De vraag of er tussen partijen sprake is van een arbeidsovereenkomst komt in de praktijk regelmatig voor. Zowel fiscaal als arbeidsrechtelijk maakt het een groot verschil of iemand werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Zo geniet iemand die werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst ontslagbescherming en dient te worden doorbetaald bij ziekte.
Op vrijdag 6 november 2020 heeft de Hoge Raad in een uitspraak geoordeeld dat de bedoeling van partijen niet langer relevant is bij de beoordeling of iemand werkzaam is op basis van een arbeidsovereenkomst (als werknemer) of op basis van een overeenkomst van opdracht (als zzp’er).
Beoordeling overeenkomst
23 jaar geleden overwoog de Hoge Raad in het arrest Groen/Schoevers dat bij de beoordeelding of sprake is van een arbeidsovereenkomst, alle omstandigheden van het geval een rol spelen. Kort gezegd ging het daarbij om hetgeen partijen bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond (= partijbedoelingen) en om de wijze waarop partijen vervolgens feitelijk uitvoering aan de overeenkomst hebben gegeven.
De Hoge Raad nuanceert dit nu en oordeelt dat niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst te sluiten. Hieronder volgt de belangrijkste rechtsoverweging van de Hoge Raad:
Art. 7:610 BW
“Art. 7:610 BW omschrijft de arbeidsovereenkomst als de
overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van
de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te
verrichten. Indien de inhoud van een overeenkomst voldoet aan deze
omschrijving, moet de overeenkomst worden aangemerkt als een
arbeidsovereenkomst. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de
bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de
arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen
rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de
arbeidsovereenkomst. Anders dan uit het arrest Groen/Schoevers wel is afgeleid,
speelt de bedoeling van partijen dus geen rol bij de bij de vraag of de
overeenkomst moet worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst”, aldus de Hoge
Raad.
Vaststellen rechten en plichten
Nadat een rechter de overeengekomen rechten verplichtingen heeft vastgesteld (uitleg aan de hand van de Haviltex-norm), kan worden beoordeeld of die overeenkomst de kenmerken heeft van een arbeidsovereenkomst (kwalificatie). Waar het bij de kwalificatie om gaat, is of in de overeenkomst is overeengekomen dat de ene partij zich verbindt in dienst van de andere partij tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. In dat geval is er – los van eventuele andersluidende partijbedoelingen – sprake van een arbeidsovereenkomst.
Vervolgens geldt uiteraard – net als 23 jaar geleden in de uitspraak Groen/Schoevers – nog steeds dat de wijze waarop partijen daarna feitelijk uitvoering aan de overeenkomst geven van belang is. Als partijen op papier een overeenkomst van opdracht sluiten, maar in de praktijk handelen alsof er sprake is van een arbeidsovereenkomst (werkgeversgezag), dan prikt een eventuele rechter hier doorheen en wordt de gesloten overeenkomst aangemerkt als een arbeidsovereenkomst met alle consequenties van dien. ‘Het wezen gaat voor de schijn’.
Contact
Voor vragen kunt u contact opnemen met een van onze specialisten van Team Arbeidsrecht. Zij staan u graag te woord.