07 maart 2022

Leidingen gedogen? Schade vergoeden!

De Hoge Raad heeft op vrijdag 21 juni 2019 een belangrijk arrest gewezen over het recht op vergoeding van schade die grondeigenaars of andere rechthebbenden lijden wanneer zij verplicht worden om werken of werkzaamheden op of in hun eigendom te gedogen.

De Belemmeringenwet Privaatrecht voorziet in een recht op volledige vergoeding van schade. Daaronder valt ook de schade bestaande in waardevermindering van de percelen waarop het werk betrekking heeft. De Hoge Raad overweegt dat er geen grond is om bij de bepaling van de deze schade de schade veroorzaakt door de maatregel die het werk planologisch mogelijk heeft gemaakt, buiten beschouwing te laten. De Hoge Raad volgt het advies van Advocaat-Generaal mr. M.H. Wissink. Het volledige arrest (ECLI:NL:HR:2019:996) vindt u hier.

Gedoogschade

De Belemmeringenwet Privaatrecht (BP) heeft de afgelopen jaren toenemend in de belangstelling gestaan als gevolg van diverse nieuwe bovengrondse en ondergrondse leidingentracés. Het is gebruikelijk dat de leidinglegger met eigenaars en andere rechthebbenden in overleg treedt teneinde een zakelijk recht te kunnen vestigen. Wordt daarover geen overeenstemming bereikt, dan kan de leidinglegger de minister vragen een gedoogbeschikking te verlenen. Eigenaars en andere rechthebbenden worden dan verplicht de aanleg en instandhouding van de leidingen met bijkomende masten en andere werken op of in hun gronden te gedogen. In de BP is vastgelegd dat de eigenaar of rechthebbende aanspraak heeft op vergoeding van de uit de gedoogplicht voortvloeiende schade.

In de procedure die aan het arrest van de Hoge Raad vooraf is gegaan had de leidinglegger onder andere betoogd dat onderscheid dient te worden gemaakt tussen schade die het gevolg is van de gedoogplicht (gedoogschade) en schade die het gevolg is van het daaraan voorafgaande besluit waarin de aanleg van de leiding planologisch is toegelaten (planschade). De Hoge Raad oordeelt, kort gezegd, dat gedoogschade mede planschade kan omvatten.

Vergelijkbaar in onteigeningsrecht

Een vergelijkbare benadering is bekend uit het onteigeningsrecht, waar een onteigende partij op basis van artikel 41 Onteigeningswet aanspraak kan hebben op vergoeding van de waardevermindering van de grond die de onteigende nog overhoudt. Als die overblijvende grond in waarde vermindert als gevolg van het werk dat op de onteigende grond wordt uitgevoerd, komt die waardevermindering voor vergoeding in aanmerking als onderdeel van de volledige schadeloosstelling van de onteigende partij. Ook in het onteigeningsrecht kennen we dus een samenloop tussen onteigeningsschade en planschade.

Belang van de uitspraak

Dat gedoogschade mede planschade kan omvatten is om meerdere redenen van belang voor de praktijk.

  • In de eerste plaats is de aanspraak op planschade aan een verjaringstermijn gebonden. Het recht op vergoeding van planschade verjaart wanneer niet binnen vijf jaar na het onherroepelijk worden van het planologisch besluit de planschadeaanvraag wordt ingediend. Het is denkbaar dat de te gedogen werkzaamheden binnen die termijn nog niet zijn aangevangen of afgerond.
  • In de tweede plaats is het lastig om onderscheid te maken tussen schade die het gevolg is van de aanwezigheid van het te gedogen werk en schade die het gevolg is van het (onherroepelijke) bestemmingsplan (of ander planologisch besluit) dat het werk mogelijk maakt. Het is dan ook een goede zaak dat de grondeigenaar niet afhankelijk wordt van verschillende ‘loketten’ en procedures om zijn of haar schade vergoed te krijgen.
  • Het derde punt is meer principieel. Planschade is een bestuursrechtelijk instrument op basis waarvan toepassing wordt gegeven aan het zogenoemde égalitébeginsel, het beginsel van gelijke verdeling van publieke lasten. Om die reden komt planschade slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover deze schade in redelijkheid niet ten laste van de benadeelde partij behoort te blijven. Zo wordt aangenomen dat planschade niet voor vergoeding in aanmerking komt indien of voor zover de schade valt onder een normaal maatschappelijk risico of indien de planologische maatregel voorzienbaar was ten tijde van de aankoop van het perceel dat door de planologische maatregel in waarde vermindert.

Deze criteria spelen bij de vaststelling van schade onder de werking van de Belemmeringenwet Privaatrecht daarentegen geen rol. De grondeigenaar die door de gedoogplicht wordt belemmerd in zijn eigendom heeft dus aanspraak op een volledige vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade. Uit het arrest van 21 juni 2019 volgt dat onder die voor volledige vergoeding in aanmerking komende gedoogschade ook eventuele waardevermindering van de grond of andere schades die (tevens) als planschade zijn aan te merken.

Leidinglegger rechtstreeks aansprakelijk

Kortom, de partij die de inbreuk van de leidingen met bijkomende werken op of in zijn of haar eigendom moet gedogen heeft aanspraak op een volledige vergoeding van alle schade die daaruit voortvloeit. De gedoogplichtige eigenaar is niet afhankelijk van het bestuursrechtelijke planschadeloket en kan de leidinglegger rechtstreeks aanspreken. Voor zover de eigenaar en de leidinglegger verschil van mening hebben over de omvang van de schade, biedt artikel 14 BP de ingang voor een procedure waarin de kantonrechter de door de leidinglegger te vergoeden schade vaststelt. Eventuele waardevermindering of inkomensschade die tevens is terug te voeren op het planologische besluit, moet de kantonrechter desgevraagd gewoon meenemen bij die schadevaststelling.

Het arrest vormt een duidelijke uitleg van de Belemmeringenwet Privaatrecht en dient het belang van alle rechthebbenden die te maken krijgen met een van overheidswege opgelegde gedoogplicht.

Vragen

Heeft u vragen over de Belemmeringenwet Privaatrecht, of zoekt u advies over gedoogschade of planschade? Neem contact op met een van onze advocaten van de sectie overheid. 

Bel La Gro Advocaten