Einde voor het online gebiedsverbod?
Uitlatingen op online platforms kunnen van grote invloed zijn op de openbare orde. De afgelopen jaren zochten diverse burgemeesters – van Amsterdam, Haarlem, Almere en Utrecht – naar oplossingen om in te kunnen grijpen als er in de ‘online’ wereld wordt opgeroepen tot actie in de ‘fysieke’ wereld.
Zo werd geëxperimenteerd met een online gebiedsverbod, waarmee aan iemand (tijdelijk) de toegang wordt ontzegd tot het doen van online uitingen die aanleiding geven tot wanordelijkheden. Het was de vraag in hoeverre een dergelijk online gebiedsverbod juridisch houdbaar is. Op 3 februari 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland daar in een uitspraak duidelijkheid over verschaft.
De burgemeester van Utrecht had dit online gebiedsverbod opgelegd aan een destijds 17-jarige jongen vanwege het online (via sociale media) oproepen tot rellen in Utrecht. De rechtbank oordeelt kort gezegd dat een digitaal platform zoals een groepschat op Telegram geen ‘openbare plaats’ is in de zin van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV) die binnen de bevoegdheden van de burgemeester valt. Daarnaast acht de rechter een verbodsbepaling in de APV om op social media uitdagende uitlatingen te doen die aanleiding geven tot wanordelijkheden in het algemeen niet toelaatbaar omdat daardoor grondrechten worden beperkt.
Het online gebiedsverbod
De destijds minderjarige jongen in kwestie verspreidde via de online berichtendienst Telegram een pamflet met daarop de tekst “Utrecht in opstand, nee 2G & nee vuurwerkverbod! 26-11-21, 19.30, Kanaalstraat, Be there!!! Neem je matties & vuurwerk mee.”
Het online gebiedsverbod had de vorm van een last onder dwangsom, inhoudende dat de jongen zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Hieronder wordt in ieder geval begrepen het oproepen tot of het delen van oproepen tot samenkomsten in Utrecht die tot doel hebben de openbare orde te verstoren. Bij niet naleving van de last verbeurt eiser een dwangsom van € 2.500,-, met een maximum van € 10.000,-.
De burgemeester baseerde de last op artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de APV, welk artikel een verbod inhoudt om op een openbare plaats op enigerlei wijze door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.
Het oordeel van de rechtbank
Reikwijdte van artikel 2:2, eerste lid, onder g, van de APV
De rechtbank stelt voorop dat met een ‘openbare plaats’ een fysieke plaats is bedoeld. Volgens artikel 1:1, onder b, van de APV wordt onder ‘openbare plaats’ in de zin van de APV verstaan: een voor publiek toegankelijke plaats, waaronder de weg begrepen. Uit de APV of de toelichting daarop kan niet worden opgemaakt dat is bedoeld om (ook) een digitaal platform zoals een groepschat op Telegram aan te merken als ‘openbare plaats’. Een (voor iedereen toegankelijke) groepschat op Telegram is weliswaar openbaar, maar het is geen plaats in de zin van de APV die binnen de bevoegdheden van de burgemeester valt.
Vrijheid van meningsuiting
De rechtbank stelt bovendien vast dat als de burgemeester wél zou worden gevolgd in haar uitleg van artikel 2:2, eerste lid, onder g, van de APV, dit zou leiden tot een ontoelaatbare beperking van de in artikel 7, derde lid, van de Grondwet (Gw) neergelegde vrijheid van meningsuiting. Uitlatingen die uitdagend zijn en aanleiding geven tot wanordelijkheden zijn volgens de rechtbank (ook) uitingen van een mening.
De rechtbank overweegt dat het niet toegestaan is om de inhoud van uitlatingen aan banden te leggen in een gemeentelijke verordening. Het is een lokale regelgever (in dit geval de gemeenteraad) namelijk niet toegestaan om grondrechten te beperken wanneer een dergelijke beperking niet kan worden teruggevoerd op een wet in formele zin.
Of een wet in formele zin beperking van grondrechten kan inhouden en of die beperking vervolgens kan worden gedelegeerd aan een lagere wetgever hangt af van de formulering van het grondrecht in de Grondwet. In het geval van het grondrecht ‘vrijheid van meningsuiting’ is inhoudelijke beperking daarvan enkel (onder bepaalde voorwaarden) toegestaan door middel van een wet in formele zin en niet (mede) door delegatie aan een lagere regelgever. De APV, waarop de burgemeester haar besluit heeft gebaseerd, kán dus geen inhoudelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting bevatten.
Conclusie
Een burgemeester kan in beginsel alleen ingrijpen wegens verstoring van de openbare orde als het online domein (zoals een platform op internet of een groepschat) kan worden aangemerkt als een (fysieke) openbare of publieke plaats. Volgens de rechtbank kan deze eerste hobbel niet worden genomen en strandt daarmee direct de poging van de Utrechtse burgemeester.
Daaraan voegt de rechtbank toe dat als de hobbel wel zou kunnen worden genomen, er andere bezwaren rijzen omdat grondrechten worden beperkt en dat volgens de Grondwet niet is toegestaan op grond van een APV. Met de uitspraak van de rechtbank lijkt het online gebiedsverbod op grond van de APV voorlopig van de baan.
Als de hiervoor bedoelde eerste hobbel niet kan worden genomen, lijkt ook een online gebiedsverbod op grond van burgemeestersbevoegdheden in de Gemeentewet lastig overeind te houden. Het lijkt dan ook wenselijk om verder te procederen en het oordeel van de Afdeling te vragen.
Verschillende burgemeesters blijven hoe dan ook strijdbaar. In een opiniestuk van 41 burgemeesters in de NRC van 6 februari 2023 wordt de wetgever verzocht om online ingrijpen tegen eventuele ordeverstoringen mogelijk te maken. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en houden u op de hoogte.
Contact
Heeft u vragen, bijvoorbeeld over de wijze waarop online gedragingen bij kunnen dragen aan het ontstaan van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, neem dan contact met Anke van de Laar, Joanne de Bruijn of met één van de andere specialisten van het Team Overheid
08 februari 2023