08 februari 2023

Einde voor het online gebiedsverbod?

08 februari 2023

Uitlatingen op online platforms kunnen van grote invloed zijn op de openbare orde. De afgelopen jaren zochten diverse burgemeesters – van Amsterdam, Haarlem, Almere en Utrecht – naar oplossingen om in te kunnen grijpen als er in de ‘online’ wereld wordt opgeroepen tot actie in de ‘fysieke’ wereld.

Zo werd geëxperimenteerd met een online gebiedsverbod, waarmee aan iemand (tijdelijk) de toegang wordt ontzegd tot het doen van online uitingen die aanleiding geven tot wanordelijkheden. Het was de vraag in hoeverre een dergelijk online gebiedsverbod juridisch houdbaar is. Op 3 februari 2023 heeft de rechtbank Midden-Nederland daar in een uitspraak duidelijkheid over verschaft.

De burgemeester van Utrecht had dit online gebiedsverbod opgelegd aan een destijds 17-jarige jongen vanwege het online (via sociale media) oproepen tot rellen in Utrecht. De rechtbank oordeelt kort gezegd dat een digitaal platform zoals een groepschat op Telegram geen ‘openbare plaats’ is in de zin van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (APV) die binnen de bevoegdheden van de burgemeester valt. Daarnaast acht de rechter een verbodsbepaling in de APV om op social media uitdagende uitlatingen te doen die aanleiding geven tot wanordelijkheden in het algemeen niet toelaatbaar omdat daardoor grondrechten worden beperkt.

Het online gebiedsverbod

De destijds minderjarige jongen in kwestie verspreidde via de online berichtendienst Telegram een pamflet met daarop de tekst “Utrecht in opstand, nee 2G & nee vuurwerkverbod! 26-11-21, 19.30, Kanaalstraat, Be there!!! Neem je matties & vuurwerk mee.”

Het online gebiedsverbod had de vorm van een last onder dwangsom, inhoudende dat de jongen zich dient te onthouden van online uitingen (op sociale media) die zijn te kwalificeren als het door uitdagend gedrag aanleiding geven tot wanordelijkheden. Hieronder wordt in ieder geval begrepen het oproepen tot of het delen van oproepen tot samenkomsten in Utrecht die tot doel hebben de openbare orde te verstoren. Bij niet naleving van de last verbeurt eiser een dwangsom van € 2.500,-, met een maximum van € 10.000,-.

De burgemeester baseerde de last op artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de APV, welk artikel een verbod inhoudt om op een openbare plaats op enigerlei wijze door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

Het oordeel van de rechtbank

Reikwijdte van artikel 2:2, eerste lid, onder g, van de APV

De rechtbank stelt voorop dat met een ‘openbare plaats’ een fysieke plaats is bedoeld. Volgens artikel 1:1, onder b, van de APV wordt onder ‘openbare plaats’ in de zin van de APV verstaan: een voor publiek toegankelijke plaats, waaronder de weg begrepen. Uit de APV of de toelichting daarop kan niet worden opgemaakt dat is bedoeld om (ook) een digitaal platform zoals een groepschat op Telegram aan te merken als ‘openbare plaats’. Een (voor iedereen toegankelijke) groepschat op Telegram is weliswaar openbaar, maar het is geen plaats in de zin van de APV die binnen de bevoegdheden van de burgemeester valt.

Vrijheid van meningsuiting

De rechtbank stelt bovendien vast dat als de burgemeester wél zou worden gevolgd in haar uitleg van artikel 2:2, eerste lid, onder g, van de APV, dit zou leiden tot een ontoelaatbare beperking van de in artikel 7, derde lid, van de Grondwet (Gw) neergelegde vrijheid van meningsuiting. Uitlatingen die uitdagend zijn en aanleiding geven tot wanordelijkheden zijn volgens de rechtbank (ook) uitingen van een mening.

De rechtbank overweegt dat het niet toegestaan is om de inhoud van uitlatingen aan banden te leggen in een gemeentelijke verordening. Het is een lokale regelgever (in dit geval de gemeenteraad) namelijk niet toegestaan om grondrechten te beperken wanneer een dergelijke beperking niet kan worden teruggevoerd op een wet in formele zin.

Of een wet in formele zin beperking van grondrechten kan inhouden en of die beperking vervolgens kan worden gedelegeerd aan een lagere wetgever hangt af van de formulering van het grondrecht in de Grondwet. In het geval van het grondrecht ‘vrijheid van meningsuiting’ is inhoudelijke beperking daarvan enkel (onder bepaalde voorwaarden) toegestaan door middel van een wet in formele zin en niet (mede) door delegatie aan een lagere regelgever. De APV, waarop de burgemeester haar besluit heeft gebaseerd, kán dus geen inhoudelijke beperking van de vrijheid van meningsuiting bevatten.

Conclusie

Een burgemeester kan in beginsel alleen ingrijpen wegens verstoring van de openbare orde als het online domein (zoals een platform op internet of een groepschat) kan worden aangemerkt als een (fysieke) openbare of publieke plaats. Volgens de rechtbank kan deze eerste hobbel niet worden genomen en strandt daarmee direct de poging van de Utrechtse burgemeester.

Daaraan voegt de rechtbank toe dat als de hobbel wel zou kunnen worden genomen, er andere bezwaren rijzen omdat grondrechten worden beperkt en dat volgens de Grondwet niet is toegestaan op grond van een APV. Met de uitspraak van de rechtbank lijkt het online gebiedsverbod op grond van de APV voorlopig van de baan.

Als de hiervoor bedoelde eerste hobbel niet kan worden genomen, lijkt ook een online gebiedsverbod op grond van burgemeestersbevoegdheden in de Gemeentewet lastig overeind te houden. Het lijkt dan ook wenselijk om verder te procederen en het oordeel van de Afdeling te vragen.

Verschillende burgemeesters blijven hoe dan ook strijdbaar. In een opiniestuk van 41 burgemeesters in de NRC van 6 februari 2023 wordt de wetgever verzocht om online ingrijpen tegen eventuele ordeverstoringen mogelijk te maken. Wij blijven de ontwikkelingen volgen en houden u op de hoogte.

Contact

Heeft u vragen, bijvoorbeeld over de wijze waarop online gedragingen bij kunnen dragen aan het ontstaan van ernstige vrees voor verstoring van de openbare orde, neem dan contact met Anke van de Laar, Joanne de Bruijn of met één van de andere specialisten van het Team Overheid

Auteur
Mr. A.M. (Anke) van de Laar

Advocaat & Partner

Auteur
Mr. J.C.L. (Joanne) de Bruijn

Advocaat

Interesse in meer artikelen van team Overheid?

Niek Hoogwout 1
Niek Hoogwout
Advocaat
Duurzaam bouwen vraagt om heldere afspraken en een integrale visie
Onderstaande is op 27 juni 2025 gepubliceerd in de verdiepingsbijlage bij het FD.  Duurzaam bouwen is meer dan een optelsom van goede bedoelingen en innovatieve technieken. Zeker vanuit juridisch perspectief. In die context speelt ook het belang van heldere afspraken en een weloverwogen integrale visie. Dat klinkt logisch, maar de praktijk blijkt soms weerbarstig.  Van papieren ambitie naar harde afspraken Duurzaam en toekomstbestendig bouwen staat bij veel partijen hoog op de agenda, maar ambitie en uitvoering lopen vaak uiteen. ”We zien te vaak dat inschrijvende partijen aanbestedingen winnen door meer te bieden dan de gestelde duurzaamheidseisen, maar dat de aanbestedende diensten vervolgens nalaten die eisen ook daadwerkelijk in het contract vast te leggen”, stelt Niek Hoogwout, partner bouw- en aanbestedingsrecht bij advocatenkantoor La Gro. Door die omissie komt de vooraf geplande meerwaarde – zoals extra WKO-installaties of circulaire oplossingen – vaak niet tot uitvoering als het project loopt.  Volgens Hoogwout is het de rol van de jurist om die kloof te dichten. ”Of het nu gaat om energieprestatie, materiaalgebruik of CO₂-reductie, het juridische uitgangspunt is eenvoudig: leg afspraken vast en zorg vervolgens dat het contractmanagement op orde is”, merkt hij op. “De uitdaging is om de concrete invulling en meetbaarheid van duurzaamheid juridisch te borgen. Dat vraagt om maatwerk en precisie, zeker bij complexe projecten. Maar in de haast of door onwetendheid wordt het vaak vergeten.  Nieuwe wetgeving, nieuwe kansen – en onzekerheden  De komst van de Omgevingswet biedt gemeenten nieuwe mogelijkheden om duurzaamheid juridisch af te dwingen. “Onder de oude wetgeving stond de goede ruimtelijke ordening centraal. Nu gaat het om de fysieke leefomgeving. Dat begrip is veel breder en omvat ook duurzaamheid. Gemeenten kunnen nu door middel van gebodsbepalingen expliciet eisen stellen op het gebied van duurzaamheid in hun omgevingsplan. Dat opent geheel nieuwe mogelijkheden”, vertelt Coline Norde, Partner bestuurs- en omgevingsrecht, La Gro.  Veel overheden benutten deze nieuwe ruimte en instrumenten (nog) niet, zo signaleert Norde in haar werk voor meer dan twintig overheden. Diverse procedures vallen nog onder het oude recht en het werken met een omgevingsplan is vaak nog onbekend. De transitie naar het nieuwe recht is nog in volle gang. In april 2025 toetste de Raad van State voor het eerst een wijzigingsbesluit van een omgevingsplan, afkomstig van de gemeente Amsterdam. Hierover moeten al vóór de start van het project duidelijke afspraken gemaakt worden. Wie draagt het risico als de aansluiting niet volgens planning gaat? Naar verwachting zullen andere gemeenten de systematiek van dit besluit volgen, wat zal leiden tot meer aangepaste omgevingsplannen. Het zal nog enige tijd duren voordat duurzaamheidseisen in omgevingsplannen worden opgenomen, verwacht Norde.  Stikstof en netcongestie  De stikstofproblematiek is een veelbesproken hindernis in de bouwwereld. Nieuwe rechtspraak maakt dit niet makkelijker. Bij veel bouwprojecten werd gebruikgemaakt van intern salderen. Hierbij wordt de stikstofdepositie van de bestaande (vergunde) situatie afgetrokken van de stikstofdepositie van de nieuwe situatie. “Door een wijziging in de rechtspraak eind 2024 zijn de mogelijkheden om intern te salderen beperkt. Dat vereist een nadere motivering, de zogenoemde additionaliteitstoets. Dat maakt het verkrijgen van vergunningen voor nieuwe bouwprojecten een stuk moeilijker”, vertelt Norde.  Naast de stikstofproblematiek is ook netcongestie een grote uitdaging voor nieuwe ontwikkelingen. “Bouwers kunnen in de problemen komen met hun opleverdatum als een nieuw pand niet tijdig aangesloten kan worden op het elektriciteitsnetwerk”, aldus Hoogwout. Naar verwachting zullen andere gemeenten de systematiek van dit besluit volgen, wat zal leiden tot meer aangepaste omgevingsplannen. Het zal nog enige tijd duren voordat duurzaamheidseisen in omgevingsplannen worden opgenomen, verwacht Norde. Diverse procedures vallen nog onder het oude recht en het werken met een omgevingsplan is vaak nog onbekend. De transitie naar het nieuwe recht is nog in volle gang. In april 2025 toetste de Raad van State voor het eerst een wijzigingsbesluit van een omgevingsplan, afkomstig van de gemeente Amsterdam. Hierover moeten al vóór de start van het project duidelijke afspraken gemaakt worden. Wie draagt het risico als de aansluiting niet volgens planning gaat?  Positieve trends  Toch zijn er ook positieve trends zichtbaar, zoals de toenemende waardering van duurzaamheid in de markt. Hoogwout adviseert aan bedrijven die willen investeren in duurzame gebouwen: kijk verder dan de minimale wettelijke vereisten. “Een gebouw met een BREEAM Excellent-score is niet alleen duurzamer, maar ook waardevaster. Op termijn betaalt dat zich altijd terug, terwijl een duurzaam gebouw ook vandaag al meer rendement oplevert: huurders laten bij vestigingskeuze steeds vaker de kwaliteit en de duurzaamheid van het pand meewegen.”  Norde wijst op de opkomende trend van uitnodigingsplanologie, waarbij overheden zich uitnodigend opstellen tegenover ontwikkelaars. “In het verleden werd gebruik gemaakt van toelatingsplanologie met afgebakende kaders over wat op een locatie mag. Uitnodigingsplanologie biedt veel meer vrijheid voor nieuwe initiatieven en innovatie”, legt Norde uit. Met uitnodigingsplanologie is al geëxperimenteerd op de Binckhorst in de gemeente Den Haag en het Hembrugterrein in de gemeente Zaanstad. Hoogwout en Norde benadrukken dat een integrale visie en oog voor de bestaande omgeving cruciaal zijn om tot het gewenste eindresultaat te komen. “Je ziet dat duurzame investeringen het meeste effect hebben als ze deel uitmaken van een integrale visie – juridisch, stedenbouwkundig en maatschappelijk”, aldus Hoogwout. 
Reinout Oudijk 1
Reinout Oudijk
Advocaat
De eerste onteigeningsuitspraak onder de Omgevingswet
Met de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet is de onteigeningsprocedure op de schop gegaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de primeur met de eerste onteigeningsuitspraak onder dit nieuwe wettelijke stelsel (uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBZWB:2025:2931). Deze uitspraak van 20 mei 2025 biedt interessante inzichten in de wijze waarop de bestuursrechter toetst of aan de vereisten voor onteigening is voldaan.    Feitelijke achtergrond van de onteigeningsprocedure  De gemeente Gilze en Rijen wil twee percelen verwerven voor de herontwikkeling van de stationsomgeving, waaronder de aanleg van een tunnelbak en fietsenstalling. Daarvoor is het bestemmingsplan Stationsomgeving Rijen vastgesteld op 20 november 2023, dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel is geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan voor de gemeente Gilze en Rijen. De gemeenteraad heeft op 20 juni 2024 een onteigeningsbeschikking genomen en de bestuursrechter verzocht deze te bekrachtigen. Voor één perceel (woning met kamerverhuur) was de eigenaar het niet eens met de voorgenomen onteigening. Deze eigenaar heeft bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking ingebracht. Voor het andere perceel was na indiening van het verzoek inmiddels minnelijke overeenstemming bereikt.   Belangrijkste highlights en lessen voor de praktijk  De rechtbank heeft zich ongetwijfeld gerealiseerd dat haar de primeur toevalt en daarom een stevig onderbouwde uitspraak gedaan met veel verwijzingen naar wetsartikelen en kamerstukken. Voor zowel overheden als marktpartijen biedt deze heldere uitspraak inzicht in de werkwijze van de bestuursrechter bij onteigeningszaken.   Opvallend is met name dat de rechtbank uitgebreid de wettelijke stappen doorloopt, waaronder de te verrichten ambtshalve basistoets op vier punten: wettelijke vormvoorschriften, onteigeningsbelang, noodzaak en urgentie.   Belangrijke leerpunten uit de uitspraak zijn:  Indringende toetsing van wettelijke onteigeningscriteria  De rechtbank past een intensieve toets toe op alle wettelijke criteria waaraan moet worden voldaan om de onteigeningsbeschikking te kunnen bekrachtigen: onteigeningsbelang, onteigeningsnoodzaak, urgentie en procedurele eisen (de wettelijke vormvoorschriften uit de Omgevingswet en Awb). De rechtbank toetst deze criteria ex nunc (rov. 3.2).     Ruime uitleg bij het vereiste ‘uitsluiting bestaande vorm’  Hoewel bij een onteigening op basis van een omgevingsplan is vereist dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer enkel is toegestaan “onder uitsluiting van de bestaande vorm” (art. 11.6 sub a Ow), moet dit vereiste voor een onteigeningsbelang volgens de rechtbank niet te letterlijk worden uitgelegd. Het gaat erom dat uit het geldende omgevingsplan voldoende duidelijk blijkt welke vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer wordt beoogd en dat dit afwijkt van de bestaande vorm (rov. 6.2). De rechtbank had het zichzelf hier overigens makkelijker kunnen maken door te verwijzen naar art. 4.4a Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, dat bepaalt dat als onteigend wordt op basis van een tijdelijk deel van het omgevingsplan, niet vereist is dat de bestaande vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer is uitgesloten.    Procedureel verzuim is niet per definitie fataal  Een procedureel verzuim, zoals het niet ter inzage leggen van het logboek van minnelijke onderhandelingen met de eigenaar, is weliswaar een gebrek maar niet fataal als dit gebrek alsnog wordt hersteld en niemand is benadeeld (rov. 5.6-5.7). Ondanks dat dit gebrek dit keer niet fataal is, leidt een onvolledig onteigeningsdossier tot vertraging en is het noodzakelijk dat het goed wordt gecontroleerd door het bestuursorgaan of het onteigeningsdossier compleet is en dit alle vereiste stukken bevat (zie bijv. artikel 7.2 van procesreglement bestuursrecht rechtbanken).     Argumentenfuik  De rechtbank lijkt een argumentenfuik (grondenfuik) te hanteren door bij dit oordeel over het logboek mee te wegen dat de belanghebbende (de eigenaar) pas voor het eerst in deze procedure heeft gewezen op het ontbreken van een logboek en niet eerder tijdens de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (rov. 5.7). Of volgens de Afdeling in de bekrachtigingsprocedure plaats is voor zo’n argumentenfuik valt te betwijfelen. Voor partijen is het voor nu de les om niet het kruit tot het laatst droog te houden, maar alle bezwaren tegen de onteigening en daaraan klevende gebreken al in de zienswijzefase naar voren te brengen.    Aandacht voor het onderhandelingsproces over de schadeloosstelling  De rechtbank kijkt behoorlijk diepgaand naar het gevoerde onderhandelingsproces tussen de gemeenteraad en de grondeigenaar voor haar oordeel dat sprake is van een redelijke poging tot verwerving (rov. 7.4). Aan het slot van deze overweging neemt de rechtbank ten overvloede mee dat het laatste tegenbod van de eigenaar onvoldoende is onderbouwd. Dit laatste roept de vraag op of in de bestuursrechtelijke bekrachtigingsprocedure al serieuze discussies gevoerd kunnen (of moeten) gaan worden over de aangeboden schadeloosstelling. Ons lijkt dat niet de bedoeling omdat de schadeloosstellingsdiscussie pas inhoudelijk moet worden gevoerd tijdens de daaropvolgende civielrechtelijke procedure. Voorlopig lijkt het verstandig dat de onteigenaar een (met een taxatierapport) onderbouwd laatste tegenbod van de grondeigenaar gemotiveerd weerlegt om in de onteigeningsprocedure aan te kunnen tonen dat redelijke pogingen zijn gedaan om de grond minnelijk te verwerven (art. 11.7 lid 1 Ow).   Betekenis voor toekomstige onteigeningszaken  Deze uitspraak biedt een doorkijk naar de nieuwe onteigeningspraktijk onder de Omgevingswet. Duidelijk is dat bestuursorganen die de onteigeningsbeschikking geven (art. 11.4 Ow) en onteigenaars in wiens naam de onteigening plaatsvindt (art. 11.2 Ow), hun dossiers volledig en transparant moeten opbouwen, met bijzondere aandacht voor het minnelijk overleg en de verslaglegging daarvan. Procedurele gebreken zijn (vooralsnog) niet altijd fataal, maar herstel lijkt alleen mogelijk als geen van de betrokkenen wordt benadeeld.   Contact Hebt u vragen over onteigening onder de Omgevingswet of wilt u advies over uw positie in een onteigeningsprocedure? Neem gerust contact op met Reinout Oudijk of één van onze onteigeningsadvocaten. Wij volgen de ontwikkelingen op de voet en adviseren u graag over de beste strategie in uw situatie. 
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Eerste uitspraak over wijzigingssystematiek omgevingsplan
Op 30 april 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan die inzicht biedt in hoe de omgevingsrechtelijke praktijk er de komende jaren uit zal zien (ECLI:NL:RVS:2025:1928). De uitspraak betreft een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam en biedt een voorbeeld van de uitdagingen waar alle gemeenten in Nederland mee te maken krijgen. Gemeenten hebben namelijk tot eind 2031 de tijd om de regels van de zogenoemde bruidsschat te laten vervallen en het tijdelijke deel van het omgevingsplan om te zetten naar het nieuwe definitieve omgevingsplan. Waar gaat de uitspraak over? Vanaf 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van gemeenten uit een tijdelijk deel, ook wel het omgevingsplan van rechtswege genoemd. Dit tijdelijke deel bevat onder andere geldende bestemmingsplannen en de zogenoemde bruidsschat, een verzameling regels die automatisch onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet zijn bepaalde regels van het Rijk overgedragen aan gemeenten. Om gemeenten de tijd te geven deze regels goed te verwerken, zijn deze bepalingen voorlopig opgenomen in de bruidsschat. Deze bruidsschat staat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van elke gemeente. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten de bevoegdheid om deze regels binnen hun omgevingsplan aan te passen. In de uitspraak van de Afdeling gaat het om het “Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling”. Met dit besluit wordt voorzien in een eerste wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam. Enerzijds worden een aantal regels uit de bruidsschat, al dan niet gewijzigd, verplaatst naar andere hoofdstukken in het Omgevingsplan. Anderzijds wordt een groot aantal regels opgenomen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan, waarmee de komende jaren bestaande bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten kunnen worden vervangen. Hoe ziet het wijzigingsbesluit eruit? Opmerkelijk is de structuur die de gemeente Amsterdam voor dit besluit heeft gekozen. Voor de regels in het nieuwe deel moet onderscheid worden gemaakt tussen ruimtelijke regels die met het besluit tot wijziging direct overal zijn gaan gelden en ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn. De ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn, hebben een geografisch werkingsgebied van slechts een vierkante millimeter in het IJmeer. Dit betekent in feite dat deze regels nog nergens gelden. Het voordeel hiervan is dat deze regels, die geschikt zijn voor herhaalde toepassing, kunnenworden gebruikt om de vele honderden ruimtelijke plannen in Amsterdam te vervangen. Om deze regels in de toekomst op een andere locatie te laten gelden, hoeft bij toekomstige besluiten tot wijziging van het Omgevingsplan alleen het geografisch werkingsgebied ervan te worden aangepast. Ook voor de ruimtelijke regels die direct overal zijn gaan gelden, is iets opmerkelijks te constateren. Het komt voor dat een bestemmingsplan regels bevat over hetzelfde onderwerp als de nieuwe ruimtelijke regels, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden. In verschillende artikelen van het Omgevingsplan wordt daarom verwezen naar het begrip ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan’, waarmee met name een bestemmingsplan wordt bedoeld. Deze besluiten blijven deel uitmaken van het tijdelijke deel totdat ze door nieuwe regels worden vervangen via een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan wordt vervolgens aangegeven dat dit deel nog geldt met de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel nog niet vervallen’. Indien dat het geval is, wordt in het Omgevingsplan verduidelijkt wat de situatie is: zo kan het nieuwe deel niet van toepassing zijn, of wordt er een voorrangsregeling opgenomen. Er zijn ook regels en regelonderdelen waarvan is bepaald dat de daarin opgenomen regels uitsluitend gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel vervallen’. Wat oordeelt de Afdeling? Het beroep van appellant in de zaak bij de Afdeling richtte zich op de vrees voor nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden als gevolg van de wijziging van het Omgevingsplan. De Afdeling stelt vast dat aan de betreffende panden de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ is toegekend. Uit de planregels volgt dat de planregel waar de vrees van appellant uit voortkomt, ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’, niet van toepassing is. Nu de planregel niet van toepassing is, kan appellant hier ook geen beperkingen van ondervinden. Daarnaast wordt ingegaan op een andere bijzondere constructie. Appellant wijst op een planregel met betrekking tot parkeren, die in beginsel van toepassing is op zijn panden. Er is echter ook een voorrangsbepaling opgenomen in het Omgevingsplan. Deze bepaalt dat, indien de geldende bestemmingsplannen verwijzen naar gemeentelijke parkeernormen die afwijken van de normen in het Omgevingsplan, de normen uit de bestemmingsplannen blijven gelden. Pas wanneer de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ wordt verwijderd voor de betreffende panden, zullen de normen uit het Omgevingsplan van toepassing worden. Dit kan alleen met een wijziging van het Omgevingsplan, waartegen door appellant beroep kan worden aangetekend. Het beroep van appellant wordt daarmee ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand. Conclusie Dit wijzigingsbesluit illustreert hoe gemeenten stapsgewijs kunnen toewerken naar een volledig geharmoniseerd omgevingsplan, een proces dat uiterlijk in 2031 voltooid moet zijn. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat dit proces juridisch en inhoudelijk complex kan zijn. Heeft u vragen over deze uitspraak of advies nodig bij het omzetten van het omgevingsplan? Neem gerust contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht!
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Salderen bij parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van een bouwplan geldt in beginsel dat parkeerbehoefte van de bestaande situatie in mindering wordt gebracht op de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie. Dit wordt ook wel salderen genoemd. In de uitspraak van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1313) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Hierna ga ik nader in op de aspecten die relevant zijn voor het salderen bij parkeren. Bestaand parkeertekort blijft buiten beschouwing Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten bij saldering van parkeerbehoefte. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de behoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte van de bestaande situatie. Objectieve vaststelling bestaande parkeerbehoefte nodig De bestaande parkeerbehoefte moet voor saldering in zekere mate objectief kunnen worden vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van eerdere vergunningen, maar ook door andere feiten en omstandigheden. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2189). In dat concrete geval werd de parkeerbehoefte van de bestaande situatie vastgesteld op basis van het bedrijfsvloeroppervlak en de geldende parkeernorm.   Leegstand niet relevant voor salderen In de uitspraak van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1574) heeft de Afdeling expliciet overwogen dat leegstand van een pand gedurende een zekere periode niet relevant is voor de vraag of gesaldeerd kan worden. Dit betekent dat een pand dat al enige tijd leegstaat nog steeds een parkeerbehoefte kan hebben die in mindering kan worden gebracht op de parkeerbehoefte van een nieuw bouwplan. Uiteraard geldt ook bij leegstand dat de parkeerbehoefte van de vorige functie objectief moet kunnen worden vastgesteld. Invloed parkeerbeleid Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 blijkt dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Dit behoeft echter nog niet te betekenen dat het parkeerbeleid geen enkele invloed op de mogelijkheden van salderen kan hebben. Uit de uitspraak van 15 mei 2019 lijkt te volgen dat in parkeerbeleid grenzen kunnen worden gesteld in geval van salderen bij leegstand, bijvoorbeeld door daarin op te nemen dat bij leegstand langer dan drie jaar niet meer gesaldeerd mag worden. Piekmoment In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling voorts overwogen dat er bij salderen eveneens moet worden bezien of de bestaande parkeerbehoefte niet op hetzelfde moment van de dag ontstaat als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Naar mijn mening geldt dit met name in de gevallen dat niet op eigenterrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Contact Heeft u vragen over het berekenen van de parkeerbehoefte bij omgevingsvergunningen of in het kader van het wijzigen van het Omgevingsplan? Neem dan contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht.
Anke van de Laar 2
Anke van de Laar
Advocaat
Een gewaarschuwd mens telt voor twee (jaar)
In veel beleidsregels over de bevoegdheid van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet (het Damoclesbeleid) is opgenomen dat de burgemeester bij een eerste overtreding in geval van een bewoonde woning niet overgaat tot sluiting maar volstaat met het geven van een waarschuwing. Deze op beleidsregels gebaseerde waarschuwing is volgens vaste rechtspraak geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. In de zaak die leidde tot de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 was de vraag aan de orde of de waarschuwing in die kwestie met een besluit gelijkgesteld moest worden gesteld. Daarbij blijkt van belang voor welke periode de waarschuwing geldt. Waarschuwing geen besluit In navolging van de conclusie van staatsraad advocaat-generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven van 24 januari 2018 oordeelde de Afdeling eerder, in zijn uitspraak van 24 oktober 2018, dat een op beleidsregels gebaseerde of informele waarschuwing geen besluit is in de zin van de Awb en dat daartegen geen rechtsmiddel kan worden aangewend. Waarschuwing gelijkgesteld met besluit? In de hiervoor bedoelde conclusie heeft Widdershoven echter ook betoogd dat op beleidsregels gebaseerde of informele waarschuwingen in bepaalde situaties voor wat betreft de rechtsbescherming wel met een besluit gelijk moeten worden gesteld. Dat is het geval als de alternatieve route om een rechterlijk oordeel over de waarschuwing te krijgen onevenredig bezwarend of afwezig is. Dat is onder meer zo als de periode waarin de waarschuwing negatieve gevolgen kan hebben zodanig lang is dat een belanghebbende, gelet op de aan de orde zijnde overtreding, in de rechterlijke procedure tegen de op te leggen bestuurlijke sanctie (het besluit volgend op de waarschuwing) de rechtmatigheid van de waarschuwing bewijsrechtelijk niet meer effectief kan bestrijden. Volgens Widdershoven moet voor deze waarschuwingen een maximale termijn van (als regel) twee jaar gelden om bewijsnood te voorkomen en om redenen van rechtszekerheid. In de uitspraak van 26 maart 2025 neemt de Afdeling deze vuistregel over. De Afdeling overweegt dat er bij waarschuwingen met een maximale termijn van twee jaar in beginsel vanuit mag worden gegaan dat de mogelijkheid om effectief verweer te voeren niet wordt aangetast. Maximale termijn twee jaar Vervolgens onderzoekt de Afdeling wat in het onderhavige geval de negatieve gevolgen van de waarschuwing zijn. De Afdeling stelt vast dat de negatieve gevolgen van de waarschuwing in dit geval inhouden dat er bij een volgende overtreding van artikel 13b van de Opiumwet sprake is van recidive en de burgemeester in overeenstemming met de beleidsregel dan in beginsel over zal gaan tot het sluiten van de woning als er eerder een waarschuwing is gegeven. Uit de uitspraak blijkt dat de burgemeester ‘in de loop van de procedure heeft toegelicht’ dat de waarschuwing voor een periode van twee jaar geldt, zodat de negatieve gevolgen voor appellant zich gedurende twee jaar kunnen voordoen. De Afdeling acht het enkele feit dat gedurende twee jaar niet bij de bestuursrechter kan worden opgekomen tegen een waarschuwing, niet onevenredig bezwarend. Als de burgemeester binnen een periode van twee jaar overgaat tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet en daaraan mede de eerdere waarschuwing ten grondslag legt, kunnen de bezwaren tegen de waarschuwing dan alsnog aan de orde komen. De Afdeling acht een periode van twee jaar in het algemeen niet zo lang dat de waarschuwing bestuursrechtelijk niet meer effectief bestreden kan worden. Appellant had aangevoerd dat zijn geheugen met het verstrijken van de tijd minder wordt en dat de burgemeester na verloop van tijd minder betrouwbare of geen aanvullende verklaringen bij de politie kan opvragen. De Afdeling acht dat onvoldoende omdat appellant zijn ervaringen, bevindingen en overige bewijsmiddelen waarover hij zou kunnen beschikken immers kan vastleggen en bewaren, zodat hij die in de toekomst naar voren kan brengen in een eventuele bestuursrechtelijke procedure. Ook was appellant het niet eens met de inhoud van de bestuurlijke rapportage. Daarover overweegt de Afdeling dat de burgemeester dit in zijn besluitvorming moet betrekken als dit wordt aangevoerd in een eventuele procedure en de burgemeester vindt dat er aanleiding bestaat om te twijfelen aan de bevindingen uit de bestuurlijke rapportage. Conclusie De Afdeling ziet in hetgeen in deze zaak is aangevoerd, geen aanleiding om af te wijken van de vuistregel dat bij waarschuwingen met een maximale termijn van twee jaar in beginsel vanuit mag worden gegaan dat de mogelijkheid om effectief verweer te voeren niet wordt aangetast. Uit de uitspraak kan worden opgemaakt dat burgemeesters er verstandig aan doen om bij het opleggen van een waarschuwing op grond van hun Damoclesbeleid, op te nemen gedurende welke periode de waarschuwing geldt en deze periode niet langer te laten zijn dan twee jaar. Vragen? Heeft u als gemeente vragen over het onderwerp dan kunt u contact opnemen met Anke van de Laar ([email protected]) van La Gro of met een van de andere advocaten van het team Overheid.
Reinout Oudijk 1
Reinout Oudijk
Advocaat
Een procedeerverbod tegen een omgevingsvergunning?
Voor veel ontwikkelaars en overheden is het herkenbaar: een partij die (soms meermaals) bezwaar en/of beroep instelt tegen een omgevingsplan en/of omgevingsvergunning. Op 11 april 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de (on)mogelijkheden om via de civiele rechter op te treden tegen zulke bestuursrechtelijke procedures. De belangrijkste lessen van dit arrest – en tips voor de praktijk bij gebiedsontwikkeling – zijn: Ontwikkelaars kunnen bij de civiele rechter een procedeerverbod tegen bestuursrechtelijke procedures vorderen. De kans dat zo’n procedeerverbod slaagt omdat een bepaalde partij misbruik van recht maakt door keer op keer op te komen tegen bestuursrechtelijke besluiten, is zeer klein. Zorg voor een goed vergunningstraject: hoe beter de onderbouwing, hoe kleiner de kans op een succesvol bezwaar. Wees voorbereid op procedures: neem vertragingen door bezwaar en/of beroep mee in de planning. Casus: woningbouwproject Weespersluis In de gemeente Weesp wordt door een ontwikkelaar in fases een nieuwe woonwijk aangelegd. Een stichting die onder andere natuurbehoud tot doel heeft voert al jaren procedures tegen besluiten over de aanleg van deze woonwijk (17 procedures in totaal). De stichting heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gedeelte van de woningen. Volgens de stichting vereiste het exploitatieplan een gelijktijdige en parallelle ontwikkeling van groen- en woonvoorzieningen en werd daaraan in dit geval niet voldaan. Voor de ontwikkelaar was de maat na deze nieuwste bestuursrechtelijke rechtsgang vol. Zij vorderde bij de civiele rechter in kort geding een gebod om het beroep tegen de beslissing op bezwaar in te trekken. Volgens de ontwikkelaar was sprake van misbruik van (proces)recht en werd daardoor onrechtmatig gehandeld door de stichting. Oordeel hof en Hoge Raad De Hoge Raad stelt voorop dat in dit geval de ontwikkelaar bij de civiele rechter een gebod tot intrekking van de bestuursrechtelijke procedure kan vorderen, omdat de bestuursrechter niet zo’n verbod kan opleggen en ook niet kan worden voorzien in een beëindiging van de bestuursrechtelijke procedure op korte termijn. Het hof oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat de stichting tegen beter weten in een evident kansloos beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter. Dit wordt door de Hoge Raad bevestigd. Ook van misbruik van (proces)recht is geen sprake. Volgens de Hoge Raad had het hof voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie dat het belang van de ontwikkelaar zodanig onevenredig wordt geschaad dat de stichting in redelijkheid haar bevoegdheid niet kon uitoefenen. Bij dit oordeel benadrukt de Hoge Raad de uitoefening van een grondrecht door de stichting. Bovendien is het algemeen bekend dat tegen verleende omgevingsvergunningen bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd waarmee onzekerheid gepaard gaat. Het door de stichting ingestelde beroep schaadt de ontwikkelaar dus niet onevenredig. Contact Wilt u meer weten over het voorkomen van bestuursrechtelijke procedures tegen verleende omgevingsvergunningen? Neem dan contact op met Reinout Oudijk of Rosalie Geurtsen. 
Contact Anke van de Laar