Over Pieter

Pieter is sinds 2003 advocaat en vanaf 2013 partner bij La Gro. Hij geeft leiding aan de sectie commerciële contracten en commercial litigation. Pieter is ‘hands on’ in zijn aanpak en denkt graag met de klant mee. Doel is om de klant zoveel mogelijk te ontzorgen. Pieter is ondernemend en resultaatgericht. Pieter hecht aan een vertrouwensrelatie met de klant.

Specialisaties

  • Commerciële contracten & commercial litigation 
  • Civiel vastgoedrecht
  • Europees recht
  • Internationaal recht

Achtergrond en nevenactiviteiten

  • 2003, Radboud Universiteit Nijmegen, Ondernemingsrecht 
  • 2009, Instituut voor Bouwrecht, Privaatrechtelijke leergang bouwrecht
  • 2013, postdoctorale Grotiusopleiding, nationaal en internationaal contracteren
  • Lid van de Vereniging voor Distributie-, Franchise- en Agentuurrecht (DFA); 
  • Lid van de vereniging Bouwrecht Advocaten; 
  • Lid van de juridische commissie Nederlandse Franchise Vereniging (NFV); 
  • Lid van diverse businessclubs in de Haagse regio. 

Recente dossiers

Commerciële contracten en commercial litigation 

Pieter heeft ruime ervaring op het gebied van het opstellen van en adviseren over commerciële contracten. Het gaat daarbij primair om B2B handelscontracten. Het betreft onder andere distributieovereenkomsten, agentuurovereenkomsten en franchiseovereenkomsten. Daarnaast geeft Pieter advies over het opstellen van samenwerkingsovereenkomsten, IT-contracten, een Memorandum of Understanding, Letter of Intent, NDA’s, overeenkomsten van opdracht en algemene voorwaarden. Zijn advies ziet naast het opstellen van deze contracten, ook op het adviseren over een beëindiging daarvan, het (her-)onderhandelen van overeenkomsten en het beoordelen van bestaande contractuele relaties. 

Pieter heeft ook ruime (proces-) ervaring met zakelijke geschillen op het gebied van onder andere aansprakelijkheid op grond van contracten, afgebroken onderhandelingen, nakoming- en schadevergoedingsvorderingen en de uitleg van commerciële contracten. 

Pieter denkt strategisch met de klant mee en verliest het doel niet uit het oog. Vaak kan een geschil worden voorkomen door te onderhandelen of te adviseren. Indien er moet worden geprocedeerd, kan Pieter bogen op ervaring bij de civiele rechter, in kort geding en appel.

Civiel vastgoedrecht 

Pieter heeft ruime ervaring met het opstellen van en adviseren over onder andere koop-/aannemingsovereenkomsten. Het betreft vaak contracten waarop de UAV of UAV-gc van toepassing zijn. Pieter treedt op voor ontwikkelaars, woningcorporaties en aannemers. Hij heeft daarnaast veel ervaring met bouwrechtelijke geschillen, zowel bij de rechtbank als bij de Raad van Arbitrage voor de Bouw. 

Publicaties 

  • ORP 2016/42 ‘Schijnconstructies in contractueel perspectief’, samen met G. Barendregt inzake Wet aanpak schijnconstructies; 
  • Noot bij Hoge Raad 24 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:311, JIN 2017 nr. 58 (dwaling bij franchiseovereenkomst, Street One) 
  • Noot bij Hoge Raad 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1356, JIN 2017 nr. 161 (onbevoegde vertegenwoordiging); 
  • Noot bij Hof Amsterdam 29 augustus 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:3107, JIN 2018 nr. 166 (uitleg franchiseovereenkomst); 
  • Noot bij Hoge Raad 5 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:345, JIN 2021-4 nr. 66 (devolutieve werking van het appel); 
  • Noot bij Hoge Raad 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:527, JIN 2021-5 nr. 85 (kwalificatie reisovereenkomst, Booking.com); 
  • Noot bij Hoge Raad 12 januari 2024, ECLI:NL:HR:2024:17, JIN 2024-2 nr. 29 (Aannemer aansprakelijk voor schade ondanks zorgvuldige voorbereidingen). 
Contactgegevens
Mr. P.J.B. (Pieter) van Deurzen

Advocaat | Partner

Commerciële contracten en commercial litigation

Bel Pieter van cDeurzen

Artikelen van Pieter van Deurzen

Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Update wetsvoorstel franchise: overleg tussen franchisegevers en franchisenemers (4)
In december 2018 is een wetsvoorstel franchise gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. In deel vier: overleg tussen franchisegevers en franchisenemers. De vier onderdelen De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Overleg tussen franchisegevers en franchisenemers Het wetsvoorstel bepaalt dat franchisenemer en franchisegever ten minste eenmaal per jaar overleg zullen hebben (art. 7:916 lid 3 BW). Primair ziet het overleg op onderlinge afstemming van activiteiten tussen franchisegever en franchisenemer, omdat zij in samenwerking de markt bewerken. Verder vormt dit overleg de opmaat voor instemming door de franchisenemers wanneer de franchisegever wijzigingen in de franchiseformule of invoering van een afgeleide formule beoogt die bepaalde financiële gevolgen (kunnen) hebben voor een franchisenemer. Bijstand en ondersteuning Het verlenen van bijstand en commerciële en technische ondersteuning door de franchisegever aan de franchisenemer is een van de kernelementen van een franchiserelatie. In het wetsvoorstel is opgenomen dat de franchisegever de franchisenemer bijstand dient te verlenen en commerciële en technische ondersteuning dient te bieden die redelijkerwijs en tot de aard en de strekking van de franchiseformule verwacht mag worden (art. 7:919 BW).   Tot slot Doel van het wetsvoorstel is om de machtsverhouding tussen de franchisegever en franchisenemer in balans te brengen. Het wetsvoorstel versterkt de positie van de franchisenemer en het stimuleert de franchisegever en franchisenemer om duidelijke afspraken te maken. Op dinsdag 16 juni jl. heeft de Tweede Kamer ingestemd met de zogenaamde Franchisewet. De wet wordt nu voorgelegd aan de Eerste Kamer. Het is dus nu wachten op goedkeuring van de Eerste Kamer. De verwachting is dat de wet per 1 januari 2021 inwerking zal treden. Denk vooruit Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem vrijblijvend contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Update wetsvoorstel franchise: de beëindiging van de franchisesamenwerking (3)
In december 2018 is een wetsvoorstel franchise gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. In deel drie: de beëindiging van de franchisesamenwerking. De vier onderdelen De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Onderdeel drie: de beëindiging van de franchisesamenwerking In het voorstel is de (algemene) verplichting opgenomen om een regeling te treffen voor goodwill in het geval van overname van een franchiseonderneming en een kader voor de toelaatbare afspraken omtrent non-concurrentiebedingen. In beide gevallen geldt contractvrijheid voor de concrete uitwerking van deze afspraken. Non-concurrentiebeding Post-contractuele non-concurrentiebedingen, waarbij de franchisenemer wordt beperkt om na afloop van de franchiserelatie bepaalde activiteiten uit te oefenen, zijn soms veel ruimer geformuleerd dan noodzakelijk zou zijn voor de bescherming van de knowhow binnen de franchiseformule. Volgens het wetsvoorstel zijn dergelijke bedingen slechts geldig indien het op schrift is gesteld, de beperking tot uitoefening van werkzaamheden enkel betrekking heeft op goederen of diensten die concurreren met de goederen of diensten waarop de franchiseovereenkomst betrekking heeft. Ook dient de beperking onmisbaar te zijn om de door de franchisegever aan de franchisenemer overgedragen knowhow te beschermen. De duur van een non-concurrentiebeding mag niet langer zijn dan één jaar na afloop van de franchiseovereenkomst. Daarnaast mag de geografische reikwijdte niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen de franchisenemer de franchiseformule op grond van de betreffende franchiseovereenkomst heeft geëxploiteerd (artikel 7:920 lid 2 BW). Goodwill In het wetsvoorstel is opgenomen dat de franchisenemer recht heeft op opgebouwde goodwill, voor zover die in redelijkheid aan de franchisenemer toe te rekenen is. Dit is dus geen goodwill die voortvloeit uit de formule zelf. De franchiseovereenkomst dient in ieder geval te bepalen of er een goodwill aanwezig is, wat de omvang daarvan is en hoe deze wordt vastgesteld (artikel 7:921 lid 1 BW). Het recht op goodwill betreft de situatie dat de franchisegever, voor zichzelf of met het oog op overdracht aan een nieuwe franchisenemer, de franchiseonderneming overneemt. Neemt een nieuwe franchisenemer de zaak van de vertrekkende franchisenemer over, dan maakt goodwill impliciet of expliciet deel uit van de overnameprijs die tussen deze partijen bedongen wordt. Denk vooruit Volgende keer: het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem vrijblijvend contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Update wetsvoorstel franchise: tussentijds wijzigen van een franchiseovereenkomst (2)
Het wetsvoorstel franchise werd in december 2018 gepresenteerd. Inmiddels kreeg het wetsvoorstel een positief advies gekregen van de Raad van State. Staatssecretaris Mona Keijzer van Economische Zaken en Klimaat en minister Sander Dekker (voor Rechtsbescherming) stuurden het wetsvoorstel op dinsdag 11 februari 2020 naar de Tweede Kamer. In vier delen bespreken Pieter van Deurzen en Thomas Timmers de inhoud van het wetsvoorstel. Deel twee: tussentijds wijzigen van een lopende franchiseovereenkomst. De vier onderdelen De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Onderdeel twee: de tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst Informatieverstrekking bij wijziging Beide partijen dienen elkaar tijdens de franchiserelatie tijdig informatie te verstrekken over alles dat redelijkerwijs voor de andere partij van belang is (artikel 7:916 BW). Beoogd is de franchisenemer tijdig de nodige transparantie te bieden omtrent bepaalde (voorgenomen) handelingen van en ontwikkelingen bij de franchisegever, waaronder aanstaande contractwijzigingen. De wettelijke agentuurregeling kent een vergelijkbare bepaling. Door deze transparantie kan de franchisenemer zich tijdig op handelingen, ontwikkelingen en veranderingen voorbereiden, bijvoorbeeld door het opvragen van nadere informatie of door aanpassingen in de eigen bedrijfsvoering door te voren. Voorkomen dient te worden dat de franchisenemer vanuit de franchisegever wordt overvallen door handelingen en/of ontwikkelingen die hem betreffen of redelijkerwijs kunnen betreffen. Informatie dient op een zodanige manier verstrekt te worden, dat die informatie toegankelijk is en blijft voor de andere partij gedurende de periode met het oog waarop de informatie verstrekt is (artikel 7:917 BW). Bij tussentijdse wijzigingen van de franchiseovereenkomst dient het duidelijk te zijn welke tekst op welk moment gold. Instemming De franchisegever kan zelf grenswaarden bepalen waarbinnen hij zonder overleg wijzigingen kan doorvoeren. Voor wijzigingen die de overeengekomen drempel te boven gaan, is instemming van de meerderheid van de franchisenemers vereist (art. 7:921 BW). Er komt dus meer zeggenschap voor franchisenemers, omdat instemming van de meerderheid nodig is in bepaalde situaties, zoals in geval van voorgenomen aanpassingen in de formule of bij exploitatie van een afgeleide formule. Blijkens het wetsvoorstel geldt dat, indien de franchisegever ervoor kiest om geen drempelwaarden op te nemen, er een meerderheid van de franchisenemers nodig is of instemming van de franchisenemers die worden geraakt door financiële implicaties opgenomen in artikel 7:921 lid 1 BW. Het is irrelevant hoe groot de financiële implicaties van de uitvoering van het voornemen zijn voor de franchisenemers. De nieuwe regeling beoogt de franchisegever aan te sporen om de drempelwaardes contractueel vast te leggen. Denk vooruit Volgende keer: de beëindiging van de franchisesamenwerking. Heeft u vragen naar aanleiding van het wetsvoorstel? Neem contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.
Coen Verhaegh
Coen Verhaegh
Advocaat
Einde huur is einde rayonbescherming ingevolge franchiseovereenkomst
Soms wijst de Hoge Raad een arrest wat op het eerste gezicht niet doet vermoeden dat het signalering waard is omdat de klachten niet inhoudelijk worden behandeld op de voet van artikel 81 lid 1 Wet op de rechterlijke organisatie. Dit was ook het geval in het arrest tussen A. en Misty B.V. – Bram Ladage Exploitatie van 12 maart 2021. Als de huurovereenkomst voor de uitoefening van de franchiseformule wegvalt is het einde oefening rayonbescherming, omdat die is gekoppeld aan de uitoefening van de franchiseformule in het gehuurde. Lotsverbondenheid niet snel aangenomen Toch is het arrest van belang omdat uit het arrest blijkt dat lotsverbondenheid tussen een franchise- en een huurovereenkomst niet zo snel wordt aangenomen als partij Misty in dit geval had gewild. Want ondanks dat de rechtbank (in een andere procedure) oordeelde dat een franchiseovereenkomst betreffende dezelfde bedrijfsruimte tot 1 januari 2023 voortduurt; ziet de kantonrechter en daarna het hof en de Hoge Raad dat niet als een beletsel voor de eerdere beëindiging van de huurovereenkomst wegens dringend eigen gebruik en – daarmee – het wegvallen van de rayonbescherming zoals die voortvloeit uit de franchiseovereenkomst. Dit is van belang omdat A. en Misty lotsverbondenheid betoogden in die zin dat de rayonbescherming die hen toekomt op grond van de voortdurende franchiseovereenkomst eraan in de weg staat dat Ladage Exploitatie (de verhuurder) in de bedrijfsruimte zelf een snackbar volgens de Bram Ladage franchiseformule gaat exploiteren en daarmee de aannemelijkheid van een dringend eigen gebruik belet. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst de huurder naar rechtspraak van de Hoge Raad, waaronder het arrest van 24 januari 1997 (ECLI:NL:HR:1997: ZC2255) Tokkie-Michael. De huurder beroept zich ter onderbouwing van de aangevoerde “lotsverbondenheid” op het volgende: de huurovereenkomst en de franchiseovereenkomst zijn gesloten tussen dezelfde partijen; dit is gebeurd op dezelfde dag (1 december 1997); de overeenkomsten zien op dezelfde bedrijfsruimte; “slechts” één maand daarna is de huurkoopovereenkomst gesloten met als inhoud dat huurder van Ladage Exploitatie voor een bedrag van ƒ2.600.000 ex btw, de inventaris en goodwill van de in de bedrijfsruimte gevestigde snackbar heeft gekocht; de verhuurder/franchisegever/huurverkoper profiteert op drie verschillende wijzen financieel van het aan de huurder/franchisenemer/huurkoper met betrekking tot de bedrijfsruimte verleende ‘gebruiksrecht’, namelijk door: de maandelijkse huurprijs (voor het gebruik van de bedrijfsruimte); de franchisefee (voor het gebruik van de franchiseformule in de bedrijfsruimte); en de huurkoopprijs (voor het ‘gebruik’ van de inventaris in de bedrijfsruimte en de goodwill die verbonden is aan de bedrijfsruimte). Verhuurder Ladage Exploitatie heeft daar evenwel in feitelijke instanties het volgende tegen ingebracht: de huurovereenkomst staat los van de franchiseovereenkomst; in 1997 zijn door (op dat moment: dezelfde) partijen separate overeenkomsten gesloten; in de ene overeenkomst is de huur van het gehuurde geregeld en in de andere de franchiserelatie; in de overeenkomsten is op geen enkele wijze een koppeling aangebracht; de overeenkomsten hebben ieder een eigen – afwijkende – regeling voor beëindiging; de beëindiging van de ene overeenkomst is op geen enkele wijze afhankelijk gemaakt van de beëindiging van de andere overeenkomst; partijen hebben beoogd dat de overeenkomsten naast en los van elkaar zouden bestaan en afzonderlijk zouden kunnen worden opgezegd; de rayonbescherming in de franchiseovereenkomst houdt alleen in dat de franchisegever zijn franchisenemer binnen een straal rondom zijn vestiging geen concurrentie mag aandoen en zegt niets over de huurrechten van Misty c.s. met betrekking tot die vestiging; van de gestelde lotsverbondenheid is dus geen sprake; uit de tekst van de huurkoopovereenkomst, die ook pas is gesloten op 1 januari 1998, dus nadat de huurovereenkomst en de franchiseovereenkomst al in 1997 tot stand waren gekomen, volgt niet dat deze op enige wijze gekoppeld is aan de huurovereenkomst of de franchiseovereenkomst. Het Hof achtte onder overneming van de argumenten van Ladage de lotsverbondenheid niet aanwezig en bekrachtigt de huurbeëindiging door de kantonrechter. Misty kan geen beroep doen op de franchiseovereenkomst ter bescherming van haar huurrechten. De A-G vat in zijn conclusie voorafgaande aan het arrest als volgt samen: “Huur- en franchiseovereenkomst zijn op dezelfde dag tussen toen nog dezelfde partijen gesloten en kennelijk bewust niet gekoppeld, omdat de beëindigingswijzen verschillen en ook anderszins elke vorm van onderlinge koppeling of afstemming in de regelingen ontbreekt. Daarom oordeelt het hof (toegegeven, in enigszins geserreerde bewoordingen) op het hier in cassatie aangevallen punt dat het in de sleutel van de huuropzegging wegens dringend eigen gebruik gedane beroep op Tokkie/Michael met het argument van rayonbescherming uit de franchiseovereenkomst niet opgaat. Als de huurovereenkomst voor de uitoefening van die franchiseformule wegvalt, is het einde oefening rayonbescherming omdat die is gekoppeld aan de uitoefening van die franchiseformule in het gehuurde, aldus het hof in rov. 15. Vanwege deze kennelijk bewust door partijen gescheiden gehouden wegen kan dan in het huurbeëindigingstraject niet via Tokkie/Michael de rayonbescherming uit het franchiseovereenkomsttraject daar een stokje voor steken. De kennelijke gedachte die dan voorzit lijkt mij hier deze: je hebt het zelf als partijen niet gekoppeld geregeld en niet onderling op elkaar afgestemd en dan staat het ook echt los van elkaar. En wat de gevolgen dan zijn voor Misty van beëindiging van de huurovereenkomst in het kader van de franchiseovereenkomst, zo vervolgt het hof nog steeds in rov. 15, dat gaat het bestek van deze procedure te buiten; lees (tussen de regels door): dat lost zich mogelijk op in schadevergoeding in een procedure gebaseerd op de franchiseovereenkomst (in gelijke zin Verdurmen en Boosma in hun annotatie onder het bestreden arrest in TvHB 2019/23, p. 482, rk).” Welke les kan hieraan worden ontleend? De les die deze casus leert is de volgende; als partijen belang hebben bij een lotsverbondenheid tussen de huur- en de franchiseovereenkomst van de bedrijfsruimte dan moet je dat contractueel zodanig regelen dat je de beide overeenkomsten koppelt, door bijvoorbeeld de beëindigingswijzen niet te laten verschillen en de verschillende regelingen in de contracten te koppelen en af te stemmen. Benoem de koppeling in de considerans en neem in de huurovereenkomst op dat deze niet kan worden opgezegd als de franchiseovereenkomst nog doorloopt, of andersom dat de franchiseovereenkomst niet kan eindigen als de huurovereenkomst doorloopt. Als je niets regelt dan zal lotsverbondenheid veel minder aannemelijk zijn. Als verhuurder tevens franchisegever kan dat te verkiezen zijn. Contact Bij vragen over huurrecht, neem contact op met Coen Verhaegh of een van de andere advocaten van het Team Huur. Bij vragen over franchiseovereenkomsten kunt u contact opnemen met Pieter van Deurzen.
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Eerste kamer stemt ook in met Franchisewet
Vorige week hebben wij u gemeld dat de Tweede Kamer op 16 juni jl. heeft ingestemd met de Franchisewet. Op 30 juni 2020 heeft nu ook de Eerste Kamer ingestemd met de Franchisewet. De goedkeuring van de senaat volgde in dit geval dus twee weken na het akkoord van de Tweede Kamer. Meer rechten franchisenemer vanaf 2021 Het wetsvoorstel is ingediend door Mona Keijzer in 2018 en het is nog steeds de bedoeling dat de wet met ingang van 1 januari 2021 in werking treedt. Dat gaat vermoedelijk wel lukken. De wet geeft franchisenemers meer rechten. Daarover heeft u al meer kunnen lezen in de eerder door ons geplaatste artikelen. Daarin staan wij uitgebreid stil bij de wijzigingen die deze wet brengt voor de relatie tussen franchisegevers en -nemers. Ook in juridisch opzicht heeft invoering van de wet betekenis. Franchise als samenwerkingsvorm was tot invoering van de wet, een in de wet onbenoemde overeenkomst. Nergens in de wet kwam je de term ‘franchise’ tegen. Door invoering van deze wet wordt de franchiseovereenkomst een benoemde overeenkomst. Net als bijvoorbeeld de arbeidsovereenkomst en huurovereenkomst. Denk vooruit Het is van belang om u als franchisegever goed voor te bereiden op de gevolgen van deze wet voor uw onderneming. De wet heeft namelijk wezenlijk invloed op de wijze van ondernemen. U zult franchisenemers daar meer bij moeten betrekken. Ook krijgen franchisenemers meer ruimte om na het einde van de overeenkomst te ondernemen. Hoe gaat u daarop inspelen? Heeft u vragen over deze wet of wilt u met ons van gedachten wisselen over uw franchiseonderneming, neem dan contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers. Wilt u in de toekomst op de hoogte worden gesteld van onze artikelen en gratis kennissessies? Schrijf u dan hier in voor onze driemaandelijkse nieuwsbrief.
Pieter van Deurzen 1
Pieter van Deurzen
Advocaat
Tweede Kamer stemt in met Franchisewet
Op dinsdag 16 juni jl. heeft de Tweede Kamer ingestemd met de zogenaamde Franchisewet. De wet wordt nu voorgelegd aan de Eerste Kamer. Het is dus nu wachten op goedkeuring van de Eerste Kamer. De verwachting is dat de wet per 1 januari 2021 inwerking zal treden. In het kort, wat staat er in de Franchisewet? ‘Goed franchisenemer/franchisegever’ Het wetsvoorstel Franchise introduceert het basisprincipe ‘goed franchisegever’ en ‘goed franchisenemer’. Partijen dienen zich jegens elkaar in redelijkheid en zorgvuldigheid te gedragen, zowel tijdens als voorafgaand aan de franchiserelatie (dus ook tijdens de precontractuele onderhandelingsfase). Dwingendrechtelijk karakter (en afwijking daarvan) Ten aanzien van in Nederland gevestigde franchisenemers geldt dat van de wet franchise niet kan worden afgeweken. In het contract van de wet afwijkende bepalingen opnemen is er dus niet bij. De hele wet is van dwingend recht. Afwijking van de wet is (wel) mogelijk ten aanzien van buiten Nederland opererende franchisenemers. Ook als een rechtskeuze voor Nederlands is gemaakt, staat dat niet in de weg aan afwijkende afspraken ten aanzien van buiten Nederland opererende franchisenemers. Voorafgaand aan franchiserelatie Informatieplicht franchisegever en onderzoeksplicht franchisenemer Er komt een informatieplicht voor de franchisegever met betrekking tot belangrijke informatie over de franchiseformule. De franchisenemer moet zich verdiepen in de informatie die hij heeft ontvangen. Doel hiervan is om te voorkomen dat de franchisenemer onder de invloed van onjuiste veronderstellingen overgaat tot het sluiten van de franchiseovereenkomst. Tijdens franchiserelatie Tussentijdse wijziging Bij wijziging van de lopende franchiseovereenkomst dienen beide partijen elkaar tijdens de franchiserelatie tijdig informatie te verstrekken. De franchisegever kan zelf grenswaarden bepalen waarbinnen hij zonder overleg wijzigingen kan doorvoeren. Is er geen drempelwaarde gekozen? Dan is meerderheid van de franchisenemers nodig of instemming van de franchisenemers die worden geraakt door financiële implicaties. Beëindiging Non-concurrentiebeding en goodwill Voor non-concurrentiebedingen en voor regelingen omtrent goodwill geldt contractvrijheid voor de concrete uitwerking van deze afspraken. De duur van een non-concurrentiebeding mag niet langer zijn dan een jaar na het einde van de franchiseovereenkomst. De geografische reikwijdte mag niet ruimer zijn dan het gebied waarbinnen franchisenemer de franchiseformule heeft geëxploiteerd. De franchisenemer heeft recht op opgebouwde goodwill, voor zover die in redelijkheid aan de franchisenemer is toe te rekenen. De franchiseovereenkomst dient te bepalen of er een goodwill aanwezig is, wat de omvang daarvan is en hoe deze wordt vastgesteld. Indien de wet door de Eerste Kamer wordt goedgekeurd, zal de wet na een termijn van vijf jaren geëvalueerd worden. Hierbij zal worden gekeken naar de effecten van de wet op de praktijk, voornamelijk met betrekking tot de groei van de franchisesector, de ruimte voor innovatie en de samenwerking binnen de sector. Meer informatie Wilt u meer details lezen over de nieuwe franchisewet? In vier delen gaan Pieter van Deurzen en Thomas Timmers uitgebreid in op de inhoud van het wetsvoorstel. Lees meer via de onderstaande links: De precontractuele uitwisseling van informatie De tussentijdse wijziging van een lopende franchiseovereenkomst De beëindiging van de franchisesamenwerking Het overleg tussen franchisegever en zijn franchisenemers Vragen Heeft u vragen over de mogelijke gevolgen van deze wet voor u als ondernemer? Neem dan contact op met Pieter van Deurzen of Thomas Timmers.