
Advocaat & Counsel

Advocaat
Op 27 mei 2025 heeft het gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan over haar internationale bevoegdheid in een collectieve actie van Stichting Massaschade & Consument (“SMC”) tegen het in Ierland gevestigde Airbnb (ECLI:NL:GHDHA:2025:1051). SMC trad op namens Nederlandse consumenten die via Airbnb accommodaties hadden gehuurd. SMC stelde dat Airbnb onterecht servicekosten in rekening had gebracht en vorderde onder meer terugbetaling van deze kosten. De rechtbank Den Haag had zich eerder internationaal onbevoegd verklaard; SMC ging in hoger beroep.
Centrale vraag in hoger beroep: kan SMC een collectieve actie aanhangig maken bij de Nederlandse rechter tegen het in Ierland gevestigde Airbnb? Nee, zo oordeelde het hof. Het hof heeft haar internationale bevoegdheid getoetst aan de toepasselijke Brussel I-bis verordening (nr. 1215/2012). Hieronder lichten wij de belangrijkste punten van het arrest toe.
Het hof toetste allereerst ambtshalve of zij bevoegd was op grond van artikel 18 lid 1 Brussel I-bis. Dit artikel biedt consumenten de mogelijkheid om een vordering in te stellen bij de rechter van hun woonplaats.
Het hof oordeelde echter dat deze bevoegdheidsgrond alleen geldt als de consument zelf partij is in de procedure. Omdat SMC als stichting optreedt namens consumenten, maar zelf geen contractspartij is bij de overeenkomsten met Airbnb, kon zij geen beroep doen op art. 18 lid 1 Brussel I-bis.
Art. 7 lid 1 Brussel I-bis geeft voor verbintenissen uit overeenkomst een alternatieve bevoegdheid voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd. Voor overeenkomsten tot verstrekking van diensten is dit de plaats waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt werden. SMC stelde dat de dienstverlening van Airbnb, namelijk het faciliteren van boekingen via het platform, hoofdzakelijk in Nederland plaatsvond vanwege de Nederlandse gerichtheid van het platform.
Het hof ging niet mee in het standpunt van SMC. Volgens het hof vond de kern van de dienstverlening – het beheer van het platform – niet in Nederland plaats. Nederlandse consumenten kunnen via Airbnb overal ter wereld een huurovereenkomst sluiten. De locatie waar een Nederlandse consument via het platform akkoord gaat met het aanbod van een verhuurder, vormt volgens het hof dan ook geen plaats van uitvoering in Nederland.
Daarbij overwoog het hof dat voor zover moet worden geoordeeld dat het internationale karakter van de dienstverlening meebrengt dat op deze grondslag geen plaats van uitvoering kan worden bepaald, de woonplaats van de dienstverrichter beslissend is. Die ligt in Ierland, zodat ook in dat geval geen bevoegdheid van de Nederlandse rechter bestaat.
SMC beriep zich daarnaast op de tussen consumenten en Airbnb overeengekomen forumkeuze in de algemene voorwaarden, dat de consumenten de mogelijkheid bood tegen Airbnb te procederen in hun eigen woonplaats. Daarom stelde SMC dat het hof bevoegd is op grond van art. 25 Brussel I-bis.
Het hof volgde SMC hierin niet. Het hof oordeelde dat SMC geen partij is bij de door de consumenten gesloten overeenkomsten met Airbnb. SMC treedt op basis van de wet op voor de belangen van consumenten; haar procesbevoegdheid is niet gebaseerd op cessie of contractsovername. Hierdoor kan SMC geen rechten ontlenen aan het forumkeuzebeding dat uitsluitend geldt tussen de oorspronkelijke contractspartijen, zo oordeelde het hof.
Tenslotte voerde SMC aan dat er sprake was van een onrechtmatige daad bestaand uit een schending van een wettelijke plicht, omdat Airbnb onredelijk bezwarende bedingen in haar algemene voorwaarden zou hanteren. SMC stelde dat hierdoor de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn op grond van art. 7 lid 2 Brussel I-bis, omdat het schadebrengende feit zich in Nederland zou hebben voorgedaan.
Ook hierin volgde het hof SMC niet. Volgens het hof waren de vorderingen van SMC zijn zo nauw verweven met de contractuele relatie, dat ze als “verbintenissen uit overeenkomst” moeten worden gekwalificeerd. Daarom is de onrechtmatige-daad-grondslag niet van toepassing.
Stichtingen die collectieve acties willen instellen tegen buitenlandse partijen, kunnen niet zonder meer varen op bevoegdheidsgronden die voor individuele consumenten gelden. Daarnaast is het van belang om van tevoren goed te bepalen om – in geval van dienstverlening – goed te bepalen waar deze dienstverlening heeft plaatsgevonden.
Heeft u vragen over internationale bevoegdheid of collectieve acties? Neem contact met Arnout Koeman of een van onze andere specialisten.
Advocaat & Counsel
Advocaat