x (1)

Commerciële Contracten

& Commercial Litigation

In een wereld die steeds verder internationaliseert en steeds complexer wordt als gevolg van toenemende regelgeving, is het van groot belang om de basis van het ondernemen goed op orde te hebben. Daarom heeft een team advocaten van La Gro zich binnen het ondernemingsrecht gespecialiseerd in het nationale en internationale contractenrecht. Commerciële contracten staan immers aan de basis van ieder business model. Onze specialisten beschikken over jarenlange ervaring in het opstellen van en onderhandelen over commerciële contracten. Denk hierbij aan distributieovereenkomsten, franchiseovereenkomsten, samenwerkingsovereenkomsten, aandeelhouders- en managementovereenkomsten en algemene voorwaarden.   

Daarnaast begeleiden wij ondernemers bij commerciële geschillen over vastgelopen onderhandelingen of beëindigde overeenkomsten. Wij adviseren over de beste strategie waarbij het doel nooit uit het oog wordt verloren. Waar mogelijk, lossen wij een geschil op middels onderhandeling. Indien dit geen oplossing biedt, staan wij, met onze ruimte proceservaring, ondernemingen bij in procedures bij de civiele rechter en in arbitrageprocedures. 
Indien nodig, beschikt La Gro  overeen gespecialiseerde incassoafdeling waar alle voorkomende werkzaamheden ter incassering van vorderingen verzorgd kunnen worden. 

Franchiseovereenkomsten 
Sinds 1 januari 2021 is de nieuwe franchisewet van kracht. Op grond van deze wet dient een franchiseovereenkomst aan diverse eisen te voldoen.  Ons ervaren franchiserecht team treedt op als sparringspartner, stelt franchiseovereenkomsten op en kunnen u bijstaan in onderhandeling en procedures. In geval van nieuwe wetgeving of verandering van de formule, passen wij tevens bestaande overeenkomsten aan.  

Bel: 0172-503 250

Publicaties

LGGA – Lennart Hoeksema
Lennart Hoeksema
Advocaat
WAMCA: overwinning voor stichting in Essure-zaak
Op 8 januari 2025 heeft de rechtbank Midden-Nederland vonnis gewezen in de ‘Essure-zaak’ (ECLI:NL:RBMNE:2025:10). Geneesmiddelenproducent Bayer heeft een permanente sterilisatiemethode voor vrouwen op de markt gebracht onder de naam ‘Essure’, welke op de eileiders geïmplanteerd diende te worden. Stichting Essure Claims (“Stichting”) heeft een massaschadevordering ingesteld jegens Bayer. De Stichting stelt dat veel vrouwen ernstig ziek zijn geworden van dit sterilisatie-implantaat. In haar lezenswaardige vonnis oordeelt de rechtbank over een aantal formele punten ten aanzien van onder andere de toepasselijkheid van de WAMCA en de ontvankelijkheid. De rechtbank heeft de Stichting op alle punten in het gelijk gesteld. Hieronder lichten wij enkele noemenswaardige punten van het vonnis uit. Temporele toepassing WAMCA: geen knip De WAMCA is temporeel van toepassing op collectieve acties die (i) zijn ingesteld na de inwerkingtreding van de WAMCA op 1 januari 2020 én (ii) die betrekking hebben op gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden op of na 15 november 2016. Bayer is van mening er een knip dient plaats te vinden. Zij stelt dat ten aanzien van de implantaten die vóór 15 november 2016 zijn geplaatst het oude wettelijk regime (WCAM) zou moeten worden toegepast; enkel ten aanzien van de implantaten die ná 15 november 2016 zijn geplaatst dient de WAMCA te worden toegepast. De rechtbank gaat hier niet in mee. De rechtbank overweegt dat er sprake is van een reeks van gebeurtenissen, omdat de vrouwen gemeenschappelijk hebben dat bij hen de implantatie van Essure heeft plaatsgevonden, maar op een ander moment in tijd. Deze reeks bestaat volgens de rechtbank uit eenzelfde, repeterende gebeurtenis die de gestelde schade heeft veroorzaakt tegenover meerdere individuele vrouwen die horen tot de kring van personen tot bescherming van wie belangen de collectieve vordering strekt. Deze reeks is pas na 15 november 2016 geëindigd. De rechtbank concludeert dat de WAMCA temporeel van toepassing is op alle vorderingen van de Stichting. Ontvankelijkheid: vorderingen tot materiële en immateriële schade kunnen gebundeld worden Een belangenorganisatie kan alleen een rechtsvordering instellen als die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen. Aan dit gelijksoortigheidvereiste is voldaan als deze belangen zich lenen voor een bundeling. Hierdoor hoeft er in de procedure niet gekeken te worden naar de bijzondere omstandigheden van individuele belanghebbenden. Naast materiële schade, vordert de Stichting ook immateriële schade voor de vrouwen die Essure operatief hebben laten verwijderen. De Stichting heeft de vrouwen in 17 categorieën verdeeld en voor iedere categorie een forfaitair bedrag aan schade gevorderd. Bayer is van mening dat de vorderingen in dit geval niet gebundeld kan worden, nu de immateriële schade volgens Bayer afhankelijk is van individuele feiten en omstandigheden. Daarbij beroept Bayer zich tevens op het arrest van de Hoge Raad inzake de aardbevingsschade in Groningen. In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat immateriële schade wegens aantasting in de persoon zich niet forfaitair laat vaststellen, omdat dit niet verenigbaar is met het hoogstpersoonlijke karakter van deze schade. Dit beroep slaagt niet. De rechtbank overweegt dat, anders dan in het arrest van de Hoge Raad, in de onderhavige zaak geen immateriële schade wordt gevorderd wegens een aantasting in persoon. In de onderhavige zaak wordt immateriële schade gevorderd omdat de vrouwen letselschade hebben opgelopen. Daardoor ligt een immateriële schadevergoeding volgens de rechtbank nog meer voor de hand dan bij een aantasting in de persoon. Volgens de rechtbank is het niet noodzakelijk dat vrouwen ook geestelijk letsel hebben ondervonden. De rechtbank sluit af met de overweging dat het dus mogelijk is dat zij mag vaststellen dat de immateriële schade die de vrouwen lijden in ieder geval een bepaald (forfaitair) bedrag is. De rechtbank concludeert dat de vordering van de Stichting tot vergoeding van zowel materiële als immateriële schade te bundelen zijn. De Stichting is dus ontvankelijk in al haar vorderingen, ook de vorderingen ten aanzien van de immateriële schade. Vergoeding van 28,75% voor procesfinancier is niet onredelijk In het kader van de ontvankelijkheid van de Stichting en het waarborgvereiste moet worden beoordeeld of de vergoeding van de procesfinancier op het eerste oog al dan niet onredelijk is. De hoogte van de vergoeding voor de procesfinancier mag niet zodanig zijn dat de vrouwen worden benadeeld of dat een onaanvaardbare prikkel bestaat voor de procesfinancier om aan te sturen op een nadelige uitkomst voor de vrouwen. Met de procesfinancier is afgesproken dat deze 25% van de potentiële schadevergoeding ontvangt. Daarnaast is afgesproken dat de procesfinancier al haar gemaakte kosten tot een maximum van 5% in rekening mag brengen op de potentiële schadevergoeding. Dit betekent dus dat minimaal (95% minus 25% =) 71,25% van de schadevergoeding aan de vrouwen zal toekomen; de procesfinancier kan dus mogelijk 28,75% van de schadevergoeding ontvangen. In de Nederlandse jurisprudentie is bepaald dat een bandbreedte van 10 tot 25% als de maximale vergoeding voor een procesfinancier kan worden gezien. De rechtbank is van oordeel dat de Stichting voldoende heeft onderbouwd waarom een vergoeding van meer dan 25% redelijk is. De Stichting heeft onderbouwd dat het de bedoeling is dat zij de kosten van de procedure wil verhalen op Bayer middels een reële proceskostenveroordeling of een gelijke afspraak daarover in een schikking. Verder heeft de Stichting gesteld dat het nog onzeker is welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen door middel van een (proceskosten)veroordeling of schikking. Ook is de hoogte van de te maken kosten nog onzeker. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat de Stichting voldoende heeft onderbouwd dat de overeengekomen vergoeding(swijze) niet onredelijk hoog is. Ook dit vormt dus geen probleem voor de ontvankelijkheid van de Stichting. Conclusie De overwinning van de Stichting laat zien dat zowel de toepasselijkheid van de WAMCA als de ontvankelijkheid van stichtingen eenvoudig en praktisch toegepast kan worden. Hebt u vragen over de WAMCA? Neem dan contact met Lennart Hoeksema, Arnout Koeman of één van onze andere WAMCA-specialisten.
Gerben Barendregt
Gerben Barendregt
Advocaat
Leverancier, gebruik het recht van reclame!
In de afgelopen maanden zijn de nodige retailondernemingen failliet gegaan. De wet en een overeenkomst geven u als leverancier mogelijkheden om onbetaalde afgeleverde goederen terug te krijgen. In deze bijdrage zal ik ingaan op een relatief onbekende wettelijke mogelijkheid om geleverde zaken terug te krijgen of alsnog betaling te ontvangen. Dit betreft het recht van reclame. Recht van reclame Een leverancier kan geleverde goederen terugvorderen als de factuur onbetaald is gebleven. Om de goederen terug te vorderen moet de afnemer in verzuim zijn. In de praktijk is een afnemer in verzuim, nadat de betalingstermijn is verstreken. Bij onduidelijkheid kan voor de zekerheid een ingebrekestelling worden verstuurd. De leverancier roept het recht van reclame in door middel van een schriftelijke verklaring. Gevolg Het inroepen van het recht van reclame heeft tot gevolg dat de koopovereenkomst wordt ontbonden. Belangrijker is dat het inroepen van het recht van reclame goederenrechtelijke werking heeft. Dit betekent dat u als leverancier weer juridisch eigenaar wordt van de zaak. U kunt als eigenaar de goederen opeisen bij de afnemer of diens curator. Een curator heeft overigens de wettelijke mogelijkheid om de goederen voor de faillissementsboedel te behouden. Daarvoor dient hij binnen een redelijke termijn tot betaling over te gaan of daarvoor zekerheid te stellen. Recht van reclame tijdig inroepen Het recht van reclame moet worden ingeroepen binnen één van de twee wettelijke vervaltermijnen. Het recht vervalt pas als beide termijnen zijn verstreken. De eerste vervaltermijn is zes weken na opeisbaarheid van de koopprijs. In de praktijk is de koopprijs, ondanks een overeengekomen betalingstermijn, direct opeisbaar. De tweede termijn is 60 dagen vanaf de dag, nadat de zaken zijn afgeleverd bij de afnemer. Na afloop van deze termijnen kan geen beroep meer worden gedaan op het recht voor reclame. Het is dus van belang om dit tijdig te doen. Rechten van derden Onder omstandigheden zal het recht van reclame niet tot het gewenste effect leiden. Dit is met name het geval als de afnemer de zaak binnen de normale bedrijfsvoering aan een derde heeft verkocht en afgeleverd. Deze derde wordt beschermd, voor zover hij niet hoefde te verwachten dat het recht van reclame zou worden uitgeoefend. Overige mogelijkheden Naast het recht van reclame zijn er diverse wettelijke en contractuele mogelijkheden om te bewerkstelligen dat in geval betaling uitblijft de schade voor de leverancier wordt beperkt. Daarbij kunt u denken aan (o.a.) eigendomsvoorbehoud, bankgarantie, retentierecht of andere zekerheidsrechten. Contact Heeft u vragen over dit onderwerp of wilt u van gedachten wisselen neem dan contact op met Gerben Barendregt van website of één van onze andere specialisten.
Pien Kets
Pien Kets
Advocaat
Claims over de actieradius van elektrische auto's
Met de opkomst van elektrische auto’s kiezen steeds meer mensen voor een duurzamer en milieuvriendelijker vervoersmiddel. Echter wat gebeurt er als de prestaties van een elektrische auto niet voldoen aan de verwachtingen die door de verkoper zijn geschetst? Recentelijk heeft de Hoge Raad (HR) een uitspraak gedaan die meer duidelijkheid geeft over de rechten van kopers van elektrische auto’s. De Zaak: Jaguar I-PACE De zaak die voor de Hoge Raad kwam, betrof een elektrische auto, de Jaguar I-PACE, die door een zakelijke klant was aangeschaft. De verkoper had een actieradius van ‘tot 480 kilometer’ opgegeven, gebaseerd op de WLTP-norm (Worldwide Harmonized Light Vehicles Test Procedure). Echter, na de aankoop bleek dat de auto slechts een actieradius van ongeveer 300 kilometer haalde. Deze teleurstellende prestatie leidde tot ontevredenheid bij de koper en uiteindelijk tot een juridische strijd over de vraag of de auto voldeed aan de conformiteitsnormen van art. 7:17 lid 2 BW. Beslissing van de Hoge Raad De kern van de zaak was of de auto voldeed aan de redelijke verwachtingen van de koper die hij op basis van de mededelingen van de verkoper mocht hebben. Het gerechtshof stelde vast dat de koper op basis van de verstrekte informatie mocht verwachten dat de auto onder normale rijomstandigheden een veel hogere actieradius zou hebben dan de daadwerkelijk behaalde 300 kilometer. Dit verschil van 35% werd door het hof significant genoeg geacht om te concluderen dat de auto niet voldeed aan de koopovereenkomst. De Hoge Raad bevestigde deze uitspraak. Er werd geoordeeld dat de verkoper de indruk had gewekt dat de auto een actieradius van 480 kilometer zou halen, terwijl in werkelijkheid een veel lagere actieradius werd bereikt. Dit leidde ertoe dat de koper de overeenkomst terecht kon ontbinden, omdat de auto niet aan de overeenkomst voldeed en de verkoper het gebrek niet wilde of niet kon herstellen. Het advies van de Advocaat-Generaal Het is interessant dat de Advocaat-Generaal (AG) een ander advies heeft gegeven en de zaak anders beoordeelde dan de uiteindelijke beslissing van de HR. De AG vond dat de koper rekening had moeten houden met een variërende actieradius, afhankelijk van de omstandigheden zoals vermeld in de verkoopdocumentatie en de algemene voorwaarden. Volgens de AG had de koper expliciet of impliciet moeten aangeven dat een actieradius van 300 kilometer in de winter onaanvaardbaar was, en had de verkoper deze eisen moeten erkennen en aanvaarden. De Hoge Raad kwam echter tot een andere conclusie. Zij oordeelde dat de door de verkoper vermelde actieradius van 480 kilometer bij normale rijomstandigheden significant afweek van de daadwerkelijk behaalde actieradius van 300 kilometer. Hierdoor voldeed de auto niet aan de verwachtingen van de koper en was de ontbinding van de koopovereenkomst gerechtvaardigd. Juridische Implicaties Deze uitspraak bevestigt dat verkopers verantwoordelijk zijn voor de nauwkeurigheid van hun claims over de prestaties van hun voertuigen. Volgens artikel 7:17 lid 2 BW moet een verkochte zaak, gelet op de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper, de eigenschappen bezitten die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. In dit geval heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de Jaguar I-PACE niet aan deze verwachting voldeed vanwege het significante verschil tussen de geadverteerde en de werkelijke actieradius​​. Conclusie Deze uitspraak biedt een belangrijke les voor verkopers: wees nauwkeurig over de producten die worden verkocht. Verkopers moeten precies en transparant zijn in hun communicatie over producteigenschappen om juridische geschillen te vermijden. In de praktijk kan dit leiden tot meer gedetailleerde en voorzichtige advertenties en mogelijk zelfs tot herziening van verkoopstrategieën om aan de wettelijke eisen te voldoen. Voor de volledige uitspraak zie ECLI:NL:HR:2024:980.  Heeft u vragen over dit onderwerp of wilt u van gedachten wisselen? Neem dan contact op met Pien Kets of een van onze andere advocaten Commercial Contracten en Commercial Litigation.
LGGA – Lennart Hoeksema
Lennart Hoeksema
Advocaat
CBAM! (Carbon Border Adjustment Mechanism): aanvullende verplichtingen voor importeurs van koolstofintensieve producten
De Europese Unie (EU) is volop bezig met het invoeren van nieuwe wetgeving om haar groene doelstellingen onder de Green Deal te behalen. Een voorbeeld hiervan is het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), waaronder importeurs van koolstofintensieve goederen van buiten de EU meer verplichtingen wordt opgelegd. Wat is het CBAM precies en wat voor gevolgen heeft het voor importeurs? CBAM[1] is ingevoerd om ‘koolstoflekkage’ tegen te gaan. Koolstoflekkage is het fenomeen waarbij productie van koolstofintensieve producten wordt verplaatst naar landen met minder strenge klimaatregels – vaak buiten de EU – zodat, ondanks de inspanningen van de EU, er nog steeds geen reductie van CO2-uitstoot plaatsvindt bij de productie. Hoewel deze landen soms gunstigere tarieven bieden voor het vervaardigen van koolstofintensieve goederen, heeft het verplaatsen van de productie naar landen buiten de EU vaak tot gevolg dat er per saldo meer CO2 wordt uitgestoten. Onder het CBAM wordt er een eerlijke prijs gezet op de koolstof die wordt uitgestoten tijdens de productie van koolstofintensieve producten die zijn vervaardigd buiten de EU, maar door de lidstaten van de EU worden geïmporteerd. Op deze wijze wordt er een gelijkwaardige koolstofprijs betaald voor binnenlandse en ingevoerde producten. Dit creëert een gelijk speelveld tussen Europese en niet-Europese producenten. Daarnaast worden ook niet-Europese landen aangemoedigd om een schonere industriële productie van de koolstofintensieve goederen te bewerkstelligen. Het CBAM is onderdeel van het plan van de EU om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met 55% te verminderen, ook wel bekend als het ‘Fit for 55’ pakket. CBAM-goederen; toepassingsbereik Het CBAM is van toepassing op de import van bepaalde koolstofintensieve goederen: cement, ijzer en staal, aluminium, meststoffen, elektriciteit en waterstof (“CBAM-goederen”).  De volledige lijst van goederen waarop het CBAM van toepassing is, is te vinden Bijlage I van het CBAM. Het CBAM is van toepassing wanneer de CBAM-goederen worden ingevoerd in het douanegebied van de EU. Het CBAM wordt gefaseerd ingevoerd. Vanaf oktober 2023 tot en met december 2025 dienen importeurs elk kwartaal te rapporteren hoeveel CO2 er is uitgestoten bij de productie van de geïmporteerde CBAM-goederen. Meer in het bijzonder dient er te worden gerapporteerd over de hoeveel CBAM-goederen zijn ingevoerd, hoeveelheid directe en indirecte intrinsieke emissies van deze geïmporteerde CBAM-goederen en de koolstofprijs die betaald is in het land van oorsprong van de intrinsieke emissies. Hoe er precies gerapporteerd dient te worden, is te vinden in de uitvoeringsverordening van het CBAM.[2] Vanaf 2026 dienen importeurs die CBAM-goederen willen importeren een toelating aan te vragen, voordat zij CBAM-goederen mogen importeren. Daarnaast moeten importeurs van CBAM-goederen CO2-certificaten aankopen om de CO2 die is uitgestoten bij de productie van de CBAM-goederen te corrigeren. De prijs van deze certificaten zal gelijk zijn aan de prijs van CO2-emissierechten in de EU. Bedrijven die niet voldoen aan de verplichtingen onder het CBAM kunnen worden beboet door de betreffende lidstaat. Contact Benieuwd wat het CBAM voor u betekent? Neem dan contact op met Lennart Hoeksema of een van onze specialisten uit ons ESG team.   [1] Verordening EU 2023/956. [2] Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1773.  
Thomas Timmers
Thomas Timmers
Advocaat
Franchise: Schending standstill-periode? Vernietiging franchiseovereenkomst!
Per 1 januari 2023 is de overgangsperiode voor de nieuwe Franchisewet verstreken. Per die datum zijn dus ook de laatste artikelen van de nieuwe Franchisewet van kracht en dienen alle franchiseovereenkomsten in overeenstemming te zijn met de Franchisewet. In deze bijdrage wordt ingegaan op de “standstill-periode”. Om het geheugen op te frissen: de franchisegever moet ten minste vier weken voor het sluiten van de franchiseovereenkomst bepaalde informatie verstrekken aan de beoogde franchisenemer. Die termijn van vier weken is bedoeld als een termijn voor beraad voor de beoogd franchisenemer waarbij de beoogd franchisenemer over alle informatie beschikt om tot een weloverwogen besluit te kunnen komen over het al dan niet ondertekenen van de aangeboden franchiseovereenkomst. Informatie omvat bijvoorbeeld een concept van de franchiseovereenkomst en een franchise handboek. Deze termijn van vier weken wordt de “standstill-periode” genoemd. Tijdens deze standstill-periode mag de franchisegever geen wijzigingen aanbrengen in het ontwerp van de aan de beoogd franchisenemer voorgelegde franchiseovereenkomst (tenzij de wijziging tot voordeel van de franchisenemer strekt), geen overeenkomst sluiten met de franchisenemer en mogen geen betalingen of andere betalingen met het oog op de aanstaande franchiserelatie van de franchisenemer worden gevraagd. Wat als de franchisegever zich niet houdt aan de standstill-periode? Op 15 maart 2023 heeft de rechtbank Noord-Holland een uitspraak gedaan in een kwestie waarbij een franchiseovereenkomst is ondertekend binnen de standstill-periode van (tenminste) vier weken. In deze procedure vorderde de franchisegever betaling van een aantal facturen van de franchisenemer. De franchisenemer verweert zich met de stelling dat de franchisegever zich niet heeft gehouden aan de standstill-periode van vier weken. De franchisenemer vordert vernietiging van de franchiseovereenkomst. De infomatie was door de franchisegever op 25 mei 2021 aan franchisenemer verschaft. Op 11 juni 2021 is de franchiseovereenkomst door beide partijen ondertekend voor akkoord. De franchiseovereenkomst zou op 1 oktober 2021 in werking treden. Kort nadat de franchiseovereenkomst in werking was getreden, bleek de franchisenemer diverse facturen niet te willen betalen. De franchisegever maakte een incassoprocedure aanhangig bij de rechtbank Noord-Holland om de facturen te innen. De franchisenemer verweerde zich met een beroep op schending van de standstill-periode door de franchisegever. Er was immers geen termijn van vier weken in acht genomen tussen het verstrekken van de informatie en de ondertekening van de franchiseovereenkomst. De franchisenemer vorderde vernietiging van de franchiseovereenkomst. De franchisegever betwistte dat zij de verplichte standstill-periode niet in acht had genomen, omdat de franchiseovereenkomst weken na de ondertekening pas in werking trad. De overeenkomst trad namelijk in werking op 1 oktober 2021, 16 weken na het verstrekken van de informatie. De termijn van vier weken was volgens de franchisegever dus ruim in acht genomen. De rechtbank ging daar niet in mee. De kantonrechter oordeelde dat uit artikel 7:914 lid 1 BW duidelijk blijkt dat de informatie vier weken voor het sluiten van de overeenkomst moet worden verstrekt. Aangezien partijen de franchiseovereenkomst op 11 juni 2021 hadden ondertekend, was de overeenkomst op die datum gesloten. De verplichte standstill-periode van vier weken was dus volgens de kantonrechter niet nageleefd.  De rechter oordeelde dat de franchisenemer de facturen van de franchisegever niet verschuldigd was en dat de franchiseovereenkomst werd vernietigd. Gevolg van deze vernietiging is dat de franchiseovereenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan. De facturen die voortvloeien uit die franchiseovereenkomst waren daarom niet verschuldigd. Er was namelijk geen grondslag meer voor de betaling van die facturen. De franchisegever werd ook veroordeeld in de proceskosten. Conclusie: Vergeet de standstill-periode niet! Contact Heeft u vragen over de nieuwe Franchisewet of de ‘standstill-periode’? Neem dan contact op met Thomas Timmers of een andere specialist. 
Dewi Britsemmer 2
Dewi Britsemmer
Advocaat
Mag ik als aannemer het werk stilleggen als ik niet betaald word?
We zien regelmatig dat aannemers de uitvoering van het werk schorsen, als facturen niet (tijdig) betaald worden. Aan de andere kant wil de opdrachtgever soms (nog) niet betalen voor werk dat nog niet klaar is, of voor werk wat niet (helemaal) conform de opdracht is uitgevoerd. Met als gevolg dat het werk stil kan komen te liggen en (mogelijk) niet meer op tijd opgeleverd kan worden. Mag je als aannemer het werk stil leggen? Wat zijn de rechten en plichten als aannemer wat dat betreft? Maatregelen uit de UAV In de UAV, de Uniforme Administratieve Voorwaarden, staan de regels waarin de opdracht tot aanneming van werk, de uitvoering door de aannemer van het door de opdrachtgever opgedragen werk, wordt geregeld. De UAV worden al tientallen jaren gebruikt als algemene voorwaarden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer. In de UAV staan verschillende regelingen met betrekking tot kostenvergoeding, zoals betalingen in termijnen of met een voorschot, zodat materiaal besteld kan worden. Ook staan er maatregelen in die partijen kunnen nemen als niet aan bepaalde verplichtingen, zoals het tijdig betalen van de facturen of het niet voortvarend uitvoeren van het werk, wordt voldaan. Schriftelijke aanmaning Een opdrachtgever en aannemer sluiten voorafgaand aan een bouwproject een contract, een wederkerige overeenkomst. Dit betekent dat beide partijen over en weer iets moeten doen, moeten presteren: het werk moet betaald worden en het werk moet tijdig en deugdelijk worden uitgevoerd. Wordt hier niet aan voldaan, dan betekent dit niet direct dat de aannemer het werk mag stilleggen, of dat de opdrachtgever niet meer hoeft te betalen. Als de UAV 2012 of de UAV-GC 2005 van toepassing zijn, mag de aannemer het werk pas stilleggen als de opdrachtgever gedurende een bepaalde periode, ondanks een schriftelijke aanmaning met vermelding van de mogelijkheid van schorsing, in gebreke blijft met de tijdige betaling van de aanneemsom. Omgekeerd is de opdrachtgever onder omstandigheden niet gebonden aan (data van) betaaltermijnen als de stand van het werk niet overeen komt met de termijnfacturen. Proportionele opschorting Opschorting is het ‘paardenmiddel’ in de UAV. De aannemer legt dan tijdelijk het werk stil. De aannemer kan de opdrachtgever daarmee onder druk zetten om alsnog te betalen, maar die maatregel is niet zonder risico. Als de aannemer namelijk ten onrechte schorst, dan is deze zelf in verzuim. Bovendien moet de opschorting proportioneel zijn en in verhouding staan tot de gestelde betaalachterstand van de opdrachtgever. Kortom: leg het werk alleen stil als de betalingsachterstand, ook na aanmaning, héél ernstig is. Opschorting bij termijnbetalingen Ook de betalingsregeling die voorafgaand aan het bouwproject overeen is gekomen, bepaalt of en hoe u kunt opschorten. Bij termijnbetalingen moet de opdrachtgever betalen nadat de aannemer het werk voor die termijn deugdelijk hebt uitgevoerd. Zolang de aannemer het werk voor die termijn niet of niet goed heeft uitgevoerd, is de opdrachtgever niet verplicht te betalen en is opschorten van het werk in dat geval niet gerechtvaardigd. Gevolgen in verzuim zijn Als de aannemer het werk zonder opeisbare vordering stil legt, dus als het betreffende deel van de aanneemsom nog niet verschuldigd is, dan komt de aannemer daarmee zelf in verzuim. De opdrachtgever kan dan niet in verzuim raken zolang de aannemer nog niet gedaan heeft wat hij moest doen voor die termijn, óók niet als de daarop betrekking hebbende factuur niet betaald wordt. Bent u als aannemer in verzuim, dan kan dit de opdrachtgever het recht geven om de overeenkomst te ontbinden en het werk te laten afronden door een andere aannemer. Bovendien heeft de opdrachtgever dan mogelijk recht op een schadevergoeding. Bijvoorbeeld als de opdrachtgever door uitstel van de oplevering een tijdelijke woon- of bedrijfsruimte voor een langere periode moet huren en daardoor extra kosten maakt. Of als de opvolgende aannemer duurder is, de redelijke extra kosten om het werk conform overeenkomst af te ronden kunnen dan als schadevergoeding aan de opdrachtgever verschuldigd zijn. Ook kan de aannemer een boete verschuldigd zijn als het werk door de schorsing later wordt opgeleverd dan overeengekomen. Leg het werk niet zomaar stil Leg het werk daarom niet te snel stil als de opdrachtgever niet (tijdig) betaald. Kijk eerst of de opdrachtgever wellicht een reden heeft om de aannemer (tijdelijk) niet te betalen. En kijk of de aannemer een opeisbare vordering tot betaling heeft. Heeft de aannemer een opeisbare vordering, kijk dan of de aannemer voldoet aan de vereisten voor opschorting en of het stilleggen in de gegeven omstandigheden proportioneel is en in verhouding staat tot de betalingsachterstand. Neem geen onnodige risico’s en overleg eerst met een advocaat. De advocaten van La Gro hebben tientallen jaren ervaring in de bouw- en vastgoedsector en zijn gespecialiseerd in de verschillende bouwcontracten. Zij werken onder andere voor aannemers, architecten, bouwbegeleiders, overheden, woningcorporaties en projectontwikkelaars. Benieuwd wat wij voor u kunnen betekenen? Neem vrijblijvend contact met ons op voor een nadere kennismaking!