15 november 2024

De Hoge Raad wijst een tweede Didam-arrest

15 november 2024

Hoge Raad: overeenkomsten in strijd met Didam zijn niet nietig noch vernietigbaar

Op 15 november 2024 heeft de Hoge Raad een langverwacht arrest gewezen: Didam II. Na een baanbrekende conclusie van AG Snijders van 24 mei 2024, waarin AG Snijders een lans brak om de (beleids-)mogelijkheden zoals geformuleerd in het Didam I arrest (26 november 2021) te verruimen en gelijktijdig de invulling van het gelijkheidsbeginsel op grond van artikel 3:14 BW te beperken, werd gehoopt op een arrest waarin de Hoge Raad nader invulling zou geven aan de sanctie ten aanzien van overeenkomsten die strijdig zijn met Didam enerzijds, en het operationeel kader van de uitzonderingsgrond op Didam I in samenhang met het gelijkheidsbeginsel anderzijds.

De Hoge Raad aan zet

Allereerst verduidelijkt de Hoge Raad de temporele werking van de Didam-regels. In Didam II oordeelt de Hoge Raad dat de Didam-regels al golden vóór de uitspraak van 2021 en dus terugwerkende kracht hebben, omdat deze gebaseerd zijn op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dientengevolge moet privaatrechtelijk handelen van een overheidslichaam ook vóór november 2021 getoetst worden aan het juridisch kader van het Didam-arrest.

Betreffende de toepasselijkheid van artikel 3:40 BW acht de Hoge Raad, in tegenstelling tot het Hof, vernietiging op grond van art. 3:40 BW niet mogelijk omdat de Didam-regels zich niet strekken tot nietigheid of vernietigbaarheid van rechtshandelingen, maar zich richten op het waarborgen van gelijke kansen.

In het Didam II-arrest oordeelt de Hoge Raad dat overeenkomsten die in strijd zijn met de Didam-regels niet automatisch nietig of vernietigbaar zijn. Het handelen van een overheidslichaam kan wel een onrechtmatige daad en schadeplichtigheid opleveren. De Hoge Raad benadrukt dat schadevergoeding en andere remedies afhankelijk blijven van de specifieke omstandigheden van het geval.

Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat zelfs als slechts één gegadigde voldoet aan de criteria, overheidslichamen openbaar en transparant moeten handelen om mogelijke belanghebbenden een kans te geven. Er is beleidsruimte om criteria te stellen, die opgenomen kunnen worden in een beleidsregeling.

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing.

Conclusie en hoe nu verder?

De Hoge Raad is in het Didam II-arrest niet ingegaan op de analyse van AG Snijders over gelijke en ongelijke gevallen, of er objectieve rechtvaardigingen zijn voor een verschil in behandeling en de al dan niet daaruit volgende verplichting om (actief) mededingingsruimte te bieden en transparantie te betrachten. Dat is geen verrassing. De cassatieklachten waren namelijk specifiek gericht op de (on)geldigheid van met Didam strijdige overeenkomsten en dat schending van de Didam-regels kan leiden tot een verplichting tot het betalen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad.

In het nu gewezen arrest heeft de Hoge Raad zich beperkt tot het juridische kader bij niet-naleving van de Didam-regels. Dat is een gemiste kans. Dit arrest leende zich uitstekend voor het nader uitleggen van de grondslag voor privaatrechtelijk handelen van een overheidslichaam. Dat is namelijk de kern van de Didam-discussie: wanneer en in hoeverre moet een overheidslichaam het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen bij het bieden van mededingingsruimte? Of, waar de conclusie van AG Snijders naar neigt, gelden de Didam-regels en het gelijkheidsbeginsel niet als een overheidslichaam een redelijke en objectieve rechtvaardiging heeft om – bijvoorbeeld op grond van haar beleid – één gegadigde te selecteren?

De Hoge Raad geeft wat dat laatste betreft aan dat een overheidslichaam ruimte toekomt om ontwikkelingsplannen en ruimtelijke plannen vast te stellen. Ook oordeelt de Hoge Raad (opnieuw) dat een overheidslichaam bij een voornemen tot verkoop van een onroerende zaak door datzelfde overheidslichaam gebonden is aan de Didam-regels. Daaruit lijkt te volgen dat een overheidslichaam bij privaatrechtelijk handelen hoe dan ook de Didam-regels in acht moet nemen, ook als er een objectieve rechtvaardiging bestaat in het verschil van behandeling. Dat zou betekenen dat een overheidslichaam zowel bij gelijke als ongelijke gevallen mededingingsruimte en transparantie moet bieden, tenzij er sprake is van de uitzonderingsgrond op de Didam-regels. In dat laatste geval dient een overheidslichaam – conform Didam I – slechts mededingingsruimte en transparantie te bieden bij de publicatie van de beoogde verkoop.

AG Snijders heeft de Hoge Raad opgeroepen om duidelijkheid te geven over de toepassing van (de uitzondering op) de Didam-regels en om de reikwijdte van Didam I te beperken. De Hoge Raad heeft nu alleen maar duidelijkheid gegeven over de sanctie bij niet-naleving van de Didam-regels (te weten: de onrechtmatige daad), maar laat de daadwerkelijke grondslag voor het bestaan van Didam-regels – helaas – onderbelicht. De beurt is nu aan het Gerechtshof Den Haag. We houden u op de hoogte van het verdere verloop.  

Heeft u vragen over dit Didam II-arrest, neem dan vrijblijvend contact met Niek Hoogwout of een van onze andere aanbestedingsrecht specialisten.

Auteur
Mr. H.N.T. (Niek) Hoogwout

Advocaat & Partner

Auteur
Mr. M. C. (Marnix ) van Hemert

Advocaat