01 mei 2025

Eerste uitspraak over wijzigingssystematiek omgevingsplan

01 mei 2025

Op 30 april 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan die inzicht biedt in hoe de omgevingsrechtelijke praktijk er de komende jaren uit zal zien (ECLI:NL:RVS:2025:1928). De uitspraak betreft een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam en biedt een voorbeeld van de uitdagingen waar alle gemeenten in Nederland mee te maken krijgen. Gemeenten hebben namelijk tot eind 2031 de tijd om de regels van de zogenoemde bruidsschat te laten vervallen en het tijdelijke deel van het omgevingsplan om te zetten naar het nieuwe definitieve omgevingsplan.

Waar gaat de uitspraak over?

Vanaf 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van gemeenten uit een tijdelijk deel, ook wel het omgevingsplan van rechtswege genoemd. Dit tijdelijke deel bevat onder andere geldende bestemmingsplannen en de zogenoemde bruidsschat, een verzameling regels die automatisch onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet zijn bepaalde regels van het Rijk overgedragen aan gemeenten. Om gemeenten de tijd te geven deze regels goed te verwerken, zijn deze bepalingen voorlopig opgenomen in de bruidsschat. Deze bruidsschat staat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van elke gemeente. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten de bevoegdheid om deze regels binnen hun omgevingsplan aan te passen.

In de uitspraak van de Afdeling gaat het om het “Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling”. Met dit besluit wordt voorzien in een eerste wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam. Enerzijds worden een aantal regels uit de bruidsschat, al dan niet gewijzigd, verplaatst naar andere hoofdstukken in het Omgevingsplan. Anderzijds wordt een groot aantal regels opgenomen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan, waarmee de komende jaren bestaande bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten kunnen worden vervangen.

Hoe ziet het wijzigingsbesluit eruit?

Opmerkelijk is de structuur die de gemeente Amsterdam voor dit besluit heeft gekozen. Voor de regels in het nieuwe deel moet onderscheid worden gemaakt tussen ruimtelijke regels die met het besluit tot wijziging direct overal zijn gaan gelden en ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn. De ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn, hebben een geografisch werkingsgebied van slechts een vierkante millimeter in het IJmeer. Dit betekent in feite dat deze regels nog nergens gelden. Het voordeel hiervan is dat deze regels, die geschikt zijn voor herhaalde toepassing, kunnenworden gebruikt om de vele honderden ruimtelijke plannen in Amsterdam te vervangen. Om deze regels in de toekomst op een andere locatie te laten gelden, hoeft bij toekomstige besluiten tot wijziging van het Omgevingsplan alleen het geografisch werkingsgebied ervan te worden aangepast.

Ook voor de ruimtelijke regels die direct overal zijn gaan gelden, is iets opmerkelijks te constateren. Het komt voor dat een bestemmingsplan regels bevat over hetzelfde onderwerp als de nieuwe ruimtelijke regels, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden. In verschillende artikelen van het Omgevingsplan wordt daarom verwezen naar het begrip ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan’, waarmee met name een bestemmingsplan wordt bedoeld. Deze besluiten blijven deel uitmaken van het tijdelijke deel totdat ze door nieuwe regels worden vervangen via een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan wordt vervolgens aangegeven dat dit deel nog geldt met de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel nog niet vervallen’. Indien dat het geval is, wordt in het Omgevingsplan verduidelijkt wat de situatie is: zo kan het nieuwe deel niet van toepassing zijn, of wordt er een voorrangsregeling opgenomen. Er zijn ook regels en regelonderdelen waarvan is bepaald dat de daarin opgenomen regels uitsluitend gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel vervallen’.

Wat oordeelt de Afdeling?

Het beroep van appellant in de zaak bij de Afdeling richtte zich op de vrees voor nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden als gevolg van de wijziging van het Omgevingsplan. De Afdeling stelt vast dat aan de betreffende panden de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ is toegekend. Uit de planregels volgt dat de planregel waar de vrees van appellant uit voortkomt, ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’, niet van toepassing is. Nu de planregel niet van toepassing is, kan appellant hier ook geen beperkingen van ondervinden.

Daarnaast wordt ingegaan op een andere bijzondere constructie. Appellant wijst op een planregel met betrekking tot parkeren, die in beginsel van toepassing is op zijn panden. Er is echter ook een voorrangsbepaling opgenomen in het Omgevingsplan. Deze bepaalt dat, indien de geldende bestemmingsplannen verwijzen naar gemeentelijke parkeernormen die afwijken van de normen in het Omgevingsplan, de normen uit de bestemmingsplannen blijven gelden. Pas wanneer de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ wordt verwijderd voor de betreffende panden, zullen de normen uit het Omgevingsplan van toepassing worden. Dit kan alleen met een wijziging van het Omgevingsplan, waartegen door appellant beroep kan worden aangetekend.

Het beroep van appellant wordt daarmee ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand.

Conclusie

Dit wijzigingsbesluit illustreert hoe gemeenten stapsgewijs kunnen toewerken naar een volledig geharmoniseerd omgevingsplan, een proces dat uiterlijk in 2031 voltooid moet zijn. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat dit proces juridisch en inhoudelijk complex kan zijn.

Heeft u vragen over deze uitspraak of advies nodig bij het omzetten van het omgevingsplan? Neem gerust contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht!

Auteur
Mr. C.H. (Coline) Norde

Advocaat & Partner

Auteur
Mr. A. N. (Annelot) van der Spek

Advocaat

Deze berichten vindt u mogelijk ook interessant

Marnix van Hemert
Marnix van Hemert
Advocaat
Annotatie Tijdschrift voor Bouwrecht: eerste uitspraak na het Didam II-arrest
Voor het Tijdschrift voor Bouwrecht (TBR 2025/73), heeft Marnix van Hemert een annotatie geschreven bij de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 17 december 2024 (ECLI:NL:OGHACMB:2024:256). De uitspraak betreft de eerste uitspraak na het Didam II-arrest in het Caribisch gebied, die ingaat op het spanningsveld tussen maatschappelijk gegroeide rechten en de Didam-regels op Curaçao. In de annotatie toetst Marnix de privaatrechtelijke verhandelbaarheid van schaarse rechten aan de juridische grondslag voor het bieden van mededingingsruimte conform de Didam-regels. Ook gaat Marnix tevens in op de wenselijkheid van Didam-beleid voor overheidslichamen. In de annotatie wordt door Marnix betoogd dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in de onderhavige kwestie niet naar behoren zijn nageleefd en derhalve niet stroken met de Didam-regels, omdat er in de voorliggende kwestie sprake is van de privaatrechtelijke verhandelbaarheid van een schaars recht tussen private partijen, zonder tussenkomst van een overheidslichaam, noch van toepassing van de Didam-regels, bij gebreke van specifiek Didam-beleid. De privaatrechtelijke verhandelbaarheid van schaarse rechten lijkt niet te stroken met de verplichtingen voor overheidslichamen voortvloeiende uit de Didam-arresten. Om die reden, doet Marnix de aanbeveling dat de Caribische landen van het Koninkrijk duidelijke procedurele regels voor gronduitgifte dienen opstellen in lijn met het Didam-arrest. Afsluitend betoogt Marnix de wenselijkheid van zorgvuldig opgesteld Didam-beleid, ter voorkoming van het ad hoc moeten conformeren aan de Didam-regels, alsmede om het gronduitgiftebeleid van overheidslichamen toekomstbestendig te maken. Bij interesse in de annotatie of naar uw mogelijkheden op grond van het Didam-arrest, neem dan vooral vrijblijvend contact op met Marnix van Hemert.
Reinout Oudijk 1
Reinout Oudijk
Advocaat
De eerste onteigeningsuitspraak onder de Omgevingswet
Met de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet is de onteigeningsprocedure op de schop gegaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de primeur met de eerste onteigeningsuitspraak onder dit nieuwe wettelijke stelsel (uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBZWB:2025:2931). Deze uitspraak van 20 mei 2025 biedt interessante inzichten in de wijze waarop de bestuursrechter toetst of aan de vereisten voor onteigening is voldaan.    Feitelijke achtergrond van de onteigeningsprocedure  De gemeente Gilze en Rijen wil twee percelen verwerven voor de herontwikkeling van de stationsomgeving, waaronder de aanleg van een tunnelbak en fietsenstalling. Daarvoor is het bestemmingsplan Stationsomgeving Rijen vastgesteld op 20 november 2023, dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel is geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan voor de gemeente Gilze en Rijen. De gemeenteraad heeft op 20 juni 2024 een onteigeningsbeschikking genomen en de bestuursrechter verzocht deze te bekrachtigen. Voor één perceel (woning met kamerverhuur) was de eigenaar het niet eens met de voorgenomen onteigening. Deze eigenaar heeft bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking ingebracht. Voor het andere perceel was na indiening van het verzoek inmiddels minnelijke overeenstemming bereikt.   Belangrijkste highlights en lessen voor de praktijk  De rechtbank heeft zich ongetwijfeld gerealiseerd dat haar de primeur toevalt en daarom een stevig onderbouwde uitspraak gedaan met veel verwijzingen naar wetsartikelen en kamerstukken. Voor zowel overheden als marktpartijen biedt deze heldere uitspraak inzicht in de werkwijze van de bestuursrechter bij onteigeningszaken.   Opvallend is met name dat de rechtbank uitgebreid de wettelijke stappen doorloopt, waaronder de te verrichten ambtshalve basistoets op vier punten: wettelijke vormvoorschriften, onteigeningsbelang, noodzaak en urgentie.   Belangrijke leerpunten uit de uitspraak zijn:  Indringende toetsing van wettelijke onteigeningscriteria  De rechtbank past een intensieve toets toe op alle wettelijke criteria waaraan moet worden voldaan om de onteigeningsbeschikking te kunnen bekrachtigen: onteigeningsbelang, onteigeningsnoodzaak, urgentie en procedurele eisen (de wettelijke vormvoorschriften uit de Omgevingswet en Awb). De rechtbank toetst deze criteria ex nunc (rov. 3.2).     Ruime uitleg bij het vereiste ‘uitsluiting bestaande vorm’  Hoewel bij een onteigening op basis van een omgevingsplan is vereist dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer enkel is toegestaan “onder uitsluiting van de bestaande vorm” (art. 11.6 sub a Ow), moet dit vereiste voor een onteigeningsbelang volgens de rechtbank niet te letterlijk worden uitgelegd. Het gaat erom dat uit het geldende omgevingsplan voldoende duidelijk blijkt welke vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer wordt beoogd en dat dit afwijkt van de bestaande vorm (rov. 6.2). De rechtbank had het zichzelf hier overigens makkelijker kunnen maken door te verwijzen naar art. 4.4a Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, dat bepaalt dat als onteigend wordt op basis van een tijdelijk deel van het omgevingsplan, niet vereist is dat de bestaande vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer is uitgesloten.    Procedureel verzuim is niet per definitie fataal  Een procedureel verzuim, zoals het niet ter inzage leggen van het logboek van minnelijke onderhandelingen met de eigenaar, is weliswaar een gebrek maar niet fataal als dit gebrek alsnog wordt hersteld en niemand is benadeeld (rov. 5.6-5.7). Ondanks dat dit gebrek dit keer niet fataal is, leidt een onvolledig onteigeningsdossier tot vertraging en is het noodzakelijk dat het goed wordt gecontroleerd door het bestuursorgaan of het onteigeningsdossier compleet is en dit alle vereiste stukken bevat (zie bijv. artikel 7.2 van procesreglement bestuursrecht rechtbanken).     Argumentenfuik  De rechtbank lijkt een argumentenfuik (grondenfuik) te hanteren door bij dit oordeel over het logboek mee te wegen dat de belanghebbende (de eigenaar) pas voor het eerst in deze procedure heeft gewezen op het ontbreken van een logboek en niet eerder tijdens de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (rov. 5.7). Of volgens de Afdeling in de bekrachtigingsprocedure plaats is voor zo’n argumentenfuik valt te betwijfelen. Voor partijen is het voor nu de les om niet het kruit tot het laatst droog te houden, maar alle bezwaren tegen de onteigening en daaraan klevende gebreken al in de zienswijzefase naar voren te brengen.    Aandacht voor het onderhandelingsproces over de schadeloosstelling  De rechtbank kijkt behoorlijk diepgaand naar het gevoerde onderhandelingsproces tussen de gemeenteraad en de grondeigenaar voor haar oordeel dat sprake is van een redelijke poging tot verwerving (rov. 7.4). Aan het slot van deze overweging neemt de rechtbank ten overvloede mee dat het laatste tegenbod van de eigenaar onvoldoende is onderbouwd. Dit laatste roept de vraag op of in de bestuursrechtelijke bekrachtigingsprocedure al serieuze discussies gevoerd kunnen (of moeten) gaan worden over de aangeboden schadeloosstelling. Ons lijkt dat niet de bedoeling omdat de schadeloosstellingsdiscussie pas inhoudelijk moet worden gevoerd tijdens de daaropvolgende civielrechtelijke procedure. Voorlopig lijkt het verstandig dat de onteigenaar een (met een taxatierapport) onderbouwd laatste tegenbod van de grondeigenaar gemotiveerd weerlegt om in de onteigeningsprocedure aan te kunnen tonen dat redelijke pogingen zijn gedaan om de grond minnelijk te verwerven (art. 11.7 lid 1 Ow).   Betekenis voor toekomstige onteigeningszaken  Deze uitspraak biedt een doorkijk naar de nieuwe onteigeningspraktijk onder de Omgevingswet. Duidelijk is dat bestuursorganen die de onteigeningsbeschikking geven (art. 11.4 Ow) en onteigenaars in wiens naam de onteigening plaatsvindt (art. 11.2 Ow), hun dossiers volledig en transparant moeten opbouwen, met bijzondere aandacht voor het minnelijk overleg en de verslaglegging daarvan. Procedurele gebreken zijn (vooralsnog) niet altijd fataal, maar herstel lijkt alleen mogelijk als geen van de betrokkenen wordt benadeeld.   Contact Hebt u vragen over onteigening onder de Omgevingswet of wilt u advies over uw positie in een onteigeningsprocedure? Neem gerust contact op met Reinout Oudijk of één van onze onteigeningsadvocaten. Wij volgen de ontwikkelingen op de voet en adviseren u graag over de beste strategie in uw situatie. 
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Eerste uitspraak over wijzigingssystematiek omgevingsplan
Op 30 april 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan die inzicht biedt in hoe de omgevingsrechtelijke praktijk er de komende jaren uit zal zien (ECLI:NL:RVS:2025:1928). De uitspraak betreft een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam en biedt een voorbeeld van de uitdagingen waar alle gemeenten in Nederland mee te maken krijgen. Gemeenten hebben namelijk tot eind 2031 de tijd om de regels van de zogenoemde bruidsschat te laten vervallen en het tijdelijke deel van het omgevingsplan om te zetten naar het nieuwe definitieve omgevingsplan. Waar gaat de uitspraak over? Vanaf 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van gemeenten uit een tijdelijk deel, ook wel het omgevingsplan van rechtswege genoemd. Dit tijdelijke deel bevat onder andere geldende bestemmingsplannen en de zogenoemde bruidsschat, een verzameling regels die automatisch onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet zijn bepaalde regels van het Rijk overgedragen aan gemeenten. Om gemeenten de tijd te geven deze regels goed te verwerken, zijn deze bepalingen voorlopig opgenomen in de bruidsschat. Deze bruidsschat staat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van elke gemeente. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten de bevoegdheid om deze regels binnen hun omgevingsplan aan te passen. In de uitspraak van de Afdeling gaat het om het “Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling”. Met dit besluit wordt voorzien in een eerste wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam. Enerzijds worden een aantal regels uit de bruidsschat, al dan niet gewijzigd, verplaatst naar andere hoofdstukken in het Omgevingsplan. Anderzijds wordt een groot aantal regels opgenomen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan, waarmee de komende jaren bestaande bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten kunnen worden vervangen. Hoe ziet het wijzigingsbesluit eruit? Opmerkelijk is de structuur die de gemeente Amsterdam voor dit besluit heeft gekozen. Voor de regels in het nieuwe deel moet onderscheid worden gemaakt tussen ruimtelijke regels die met het besluit tot wijziging direct overal zijn gaan gelden en ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn. De ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn, hebben een geografisch werkingsgebied van slechts een vierkante millimeter in het IJmeer. Dit betekent in feite dat deze regels nog nergens gelden. Het voordeel hiervan is dat deze regels, die geschikt zijn voor herhaalde toepassing, kunnenworden gebruikt om de vele honderden ruimtelijke plannen in Amsterdam te vervangen. Om deze regels in de toekomst op een andere locatie te laten gelden, hoeft bij toekomstige besluiten tot wijziging van het Omgevingsplan alleen het geografisch werkingsgebied ervan te worden aangepast. Ook voor de ruimtelijke regels die direct overal zijn gaan gelden, is iets opmerkelijks te constateren. Het komt voor dat een bestemmingsplan regels bevat over hetzelfde onderwerp als de nieuwe ruimtelijke regels, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden. In verschillende artikelen van het Omgevingsplan wordt daarom verwezen naar het begrip ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan’, waarmee met name een bestemmingsplan wordt bedoeld. Deze besluiten blijven deel uitmaken van het tijdelijke deel totdat ze door nieuwe regels worden vervangen via een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan wordt vervolgens aangegeven dat dit deel nog geldt met de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel nog niet vervallen’. Indien dat het geval is, wordt in het Omgevingsplan verduidelijkt wat de situatie is: zo kan het nieuwe deel niet van toepassing zijn, of wordt er een voorrangsregeling opgenomen. Er zijn ook regels en regelonderdelen waarvan is bepaald dat de daarin opgenomen regels uitsluitend gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel vervallen’. Wat oordeelt de Afdeling? Het beroep van appellant in de zaak bij de Afdeling richtte zich op de vrees voor nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden als gevolg van de wijziging van het Omgevingsplan. De Afdeling stelt vast dat aan de betreffende panden de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ is toegekend. Uit de planregels volgt dat de planregel waar de vrees van appellant uit voortkomt, ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’, niet van toepassing is. Nu de planregel niet van toepassing is, kan appellant hier ook geen beperkingen van ondervinden. Daarnaast wordt ingegaan op een andere bijzondere constructie. Appellant wijst op een planregel met betrekking tot parkeren, die in beginsel van toepassing is op zijn panden. Er is echter ook een voorrangsbepaling opgenomen in het Omgevingsplan. Deze bepaalt dat, indien de geldende bestemmingsplannen verwijzen naar gemeentelijke parkeernormen die afwijken van de normen in het Omgevingsplan, de normen uit de bestemmingsplannen blijven gelden. Pas wanneer de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ wordt verwijderd voor de betreffende panden, zullen de normen uit het Omgevingsplan van toepassing worden. Dit kan alleen met een wijziging van het Omgevingsplan, waartegen door appellant beroep kan worden aangetekend. Het beroep van appellant wordt daarmee ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand. Conclusie Dit wijzigingsbesluit illustreert hoe gemeenten stapsgewijs kunnen toewerken naar een volledig geharmoniseerd omgevingsplan, een proces dat uiterlijk in 2031 voltooid moet zijn. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat dit proces juridisch en inhoudelijk complex kan zijn. Heeft u vragen over deze uitspraak of advies nodig bij het omzetten van het omgevingsplan? Neem gerust contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht!
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Salderen bij parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van een bouwplan geldt in beginsel dat parkeerbehoefte van de bestaande situatie in mindering wordt gebracht op de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie. Dit wordt ook wel salderen genoemd. In de uitspraak van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1313) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Hierna ga ik nader in op de aspecten die relevant zijn voor het salderen bij parkeren. Bestaand parkeertekort blijft buiten beschouwing Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten bij saldering van parkeerbehoefte. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de behoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte van de bestaande situatie. Objectieve vaststelling bestaande parkeerbehoefte nodig De bestaande parkeerbehoefte moet voor saldering in zekere mate objectief kunnen worden vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van eerdere vergunningen, maar ook door andere feiten en omstandigheden. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2189). In dat concrete geval werd de parkeerbehoefte van de bestaande situatie vastgesteld op basis van het bedrijfsvloeroppervlak en de geldende parkeernorm.   Leegstand niet relevant voor salderen In de uitspraak van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1574) heeft de Afdeling expliciet overwogen dat leegstand van een pand gedurende een zekere periode niet relevant is voor de vraag of gesaldeerd kan worden. Dit betekent dat een pand dat al enige tijd leegstaat nog steeds een parkeerbehoefte kan hebben die in mindering kan worden gebracht op de parkeerbehoefte van een nieuw bouwplan. Uiteraard geldt ook bij leegstand dat de parkeerbehoefte van de vorige functie objectief moet kunnen worden vastgesteld. Invloed parkeerbeleid Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 blijkt dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Dit behoeft echter nog niet te betekenen dat het parkeerbeleid geen enkele invloed op de mogelijkheden van salderen kan hebben. Uit de uitspraak van 15 mei 2019 lijkt te volgen dat in parkeerbeleid grenzen kunnen worden gesteld in geval van salderen bij leegstand, bijvoorbeeld door daarin op te nemen dat bij leegstand langer dan drie jaar niet meer gesaldeerd mag worden. Piekmoment In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling voorts overwogen dat er bij salderen eveneens moet worden bezien of de bestaande parkeerbehoefte niet op hetzelfde moment van de dag ontstaat als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Naar mijn mening geldt dit met name in de gevallen dat niet op eigenterrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Contact Heeft u vragen over het berekenen van de parkeerbehoefte bij omgevingsvergunningen of in het kader van het wijzigen van het Omgevingsplan? Neem dan contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht.
Reinout Oudijk 1
Reinout Oudijk
Advocaat
Een procedeerverbod tegen een omgevingsvergunning?
Voor veel ontwikkelaars en overheden is het herkenbaar: een partij die (soms meermaals) bezwaar en/of beroep instelt tegen een omgevingsplan en/of omgevingsvergunning. Op 11 april 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de (on)mogelijkheden om via de civiele rechter op te treden tegen zulke bestuursrechtelijke procedures. De belangrijkste lessen van dit arrest – en tips voor de praktijk bij gebiedsontwikkeling – zijn: Ontwikkelaars kunnen bij de civiele rechter een procedeerverbod tegen bestuursrechtelijke procedures vorderen. De kans dat zo’n procedeerverbod slaagt omdat een bepaalde partij misbruik van recht maakt door keer op keer op te komen tegen bestuursrechtelijke besluiten, is zeer klein. Zorg voor een goed vergunningstraject: hoe beter de onderbouwing, hoe kleiner de kans op een succesvol bezwaar. Wees voorbereid op procedures: neem vertragingen door bezwaar en/of beroep mee in de planning. Casus: woningbouwproject Weespersluis In de gemeente Weesp wordt door een ontwikkelaar in fases een nieuwe woonwijk aangelegd. Een stichting die onder andere natuurbehoud tot doel heeft voert al jaren procedures tegen besluiten over de aanleg van deze woonwijk (17 procedures in totaal). De stichting heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gedeelte van de woningen. Volgens de stichting vereiste het exploitatieplan een gelijktijdige en parallelle ontwikkeling van groen- en woonvoorzieningen en werd daaraan in dit geval niet voldaan. Voor de ontwikkelaar was de maat na deze nieuwste bestuursrechtelijke rechtsgang vol. Zij vorderde bij de civiele rechter in kort geding een gebod om het beroep tegen de beslissing op bezwaar in te trekken. Volgens de ontwikkelaar was sprake van misbruik van (proces)recht en werd daardoor onrechtmatig gehandeld door de stichting. Oordeel hof en Hoge Raad De Hoge Raad stelt voorop dat in dit geval de ontwikkelaar bij de civiele rechter een gebod tot intrekking van de bestuursrechtelijke procedure kan vorderen, omdat de bestuursrechter niet zo’n verbod kan opleggen en ook niet kan worden voorzien in een beëindiging van de bestuursrechtelijke procedure op korte termijn. Het hof oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat de stichting tegen beter weten in een evident kansloos beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter. Dit wordt door de Hoge Raad bevestigd. Ook van misbruik van (proces)recht is geen sprake. Volgens de Hoge Raad had het hof voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie dat het belang van de ontwikkelaar zodanig onevenredig wordt geschaad dat de stichting in redelijkheid haar bevoegdheid niet kon uitoefenen. Bij dit oordeel benadrukt de Hoge Raad de uitoefening van een grondrecht door de stichting. Bovendien is het algemeen bekend dat tegen verleende omgevingsvergunningen bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd waarmee onzekerheid gepaard gaat. Het door de stichting ingestelde beroep schaadt de ontwikkelaar dus niet onevenredig. Contact Wilt u meer weten over het voorkomen van bestuursrechtelijke procedures tegen verleende omgevingsvergunningen? Neem dan contact op met Reinout Oudijk of Rosalie Geurtsen. 
Anke van de Laar 2
Anke van de Laar
Advocaat
Niet deugdelijk (kunnen) zoeken? Kostbare zaak!
Volgens vaste jurisprudentie mag in Woo-zaken in beginsel worden uitgegaan van de stelling van een bestuursorgaan dat niet meer documenten zijn aangetroffen zolang die stelling niet ongeloofwaardig voorkomt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt betrokken op welke wijze het onderzoek door het bestuursorgaan is verricht. In de uitspraak van 26 maart 2025 betrok de Afdeling daarbij de doorzoekbaarheid van de systemen. Zoekslag Het onderhavige verzoek om openbaarmaking van informatie was afkomstig van Achmea en ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Oldambt. Het college had het verzoek aanvankelijk afgewezen, maar had hangende bezwaar een zoekslag verricht door aan de vakafdelingen te vragen om te zoeken naar documenten aan de hand van verschillende relevante zoektermen. Daarop heeft het college alsnog documenten openbaar gemaakt. In beroep is nogmaals een zoekslag verricht. Daarbij zijn geen nieuwe documenten gevonden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de gemeentelijke documentsystemen moeilijk doorzoekbaar zijn. In het systeem voor binnenkomende post kan alleen op bestandsnaam worden gezocht. In het overkoepelende systeem kan wel op zoektermen worden gezocht. Daarin kunnen echter ingescande brieven die als pdf-bestand zijn opgeslagen moeilijk worden gevonden, omdat alleen de bestandsnaam en niet de inhoud van deze brieven op zoektermen kan worden doorzocht. Beoordeling zoekslag De Afdeling oordeelt dat het college de gemaakte zoekslagen weliswaar voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, maar niet het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om documenten te achterhalen. De door het college gebruikte zoektermen en -methoden voldoen volgens de Afdeling niet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het systeem voor binnenkomende post onvoldoende doorzoekbaar is, doordat de binnenkomende post alleen op bestandsnaam kan worden doorzocht. De bestandsnaam geeft immers lang niet altijd een weerspiegeling van de inhoud. Ook het overkoepelende systeem is beperkt doorzoekbaar omdat de ingescande documenten niet inhoudelijk op zoektermen kunnen worden doorzocht. Volgens de Afdeling zijn de zoekslagen daarom ondeugdelijk. Niet ongeloofwaardig? Het college had weliswaar toegelicht waarom vermoedelijk niet meer documenten waren gevonden, maar de Afdeling acht dat niet geloofwaardig. Daarbij herhaalt de Afdeling allereerst dat de digitale zoekslagen onzorgvuldig zijn uitgevoerd omdat de documentsystemen onvoldoende doorzoekbaar zijn. Daarnaast acht de Afdeling het onwaarschijnlijk dat er tussen een bepaalde periode niet meer documenten zijn opgesteld en opgeslagen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college geen verklaring heeft voor het feit dat een brief uit die periode wel door de gemeente is ingebracht in een civiele procedure. Gevolgen Deze ongeloofwaardige stelling heeft voor de gemeente aanzienlijke gevolgen. Omdat het college volgens de Afdeling de beslissing op bezwaar tegen beter weten in heeft genomen, ziet de Afdeling aanleiding om af te wijken van een forfaitaire vergoeding van proceskosten. Daarbij overweegt de Afdeling dat Achmea steeds opnieuw en met succes heeft aangedrongen op het verrichten van nieuwe zoekslagen en dat de door Achmea gevraagde documenten uiteindelijk ook zijn gevonden, maar in het kader van een civiele procedure. Dit heeft Achmea volgens de Afdeling onnodig op proceskosten gejaagd. De proceshandelingen die Achmea heeft moeten verrichten zijn voor een belangrijk deel namelijk het gevolg van het ondeugdelijk documentbeheer aan de zijde van het college en de daardoor onzorgvuldige zoekslagen. Daardoor liggen de kosten die Achmea heeft moeten maken voor rechtsbijstand aanzienlijk hoger dan het bedrag dat op grond van het forfaitaire stelsel voor vergoeding in aanmerking kan komen.   Zo draait het college voor op de werkelijke proceskosten, ter hoogte van ruim € 23.000,-. Vragen? Heeft u vragen over het onderwerp Woo-zaken, dan kunt u contact opnemen met Anke van de Laar of met een van de andere advocaten van het team Overheid.