LaGro_preview_3500px_21

Bestuursrecht

Bestuursorganen treden op als regelgever, toezichthouder, vergunningverlener maar ook als private contractspartij. In al deze rollen is gedegen advies met kennis van zaken over de overheid en het bestuursrecht onmisbaar. 

Onze ervaring met het bestuursrecht

Sinds 1902

Sinds 1902 hebben wij een grote overheidspraktijk waarin we dan 50 overheden hebben bijgestaan. Dit heeft geresulteerd in jarenlange samenwerkingen. Het bestuursrechtteam staat tevens een groot aantal ondernemingen en andere organisaties bij, die de overheid in verschillende rollen tegenkomen. 

Procedures waarbij de overheid betrokken is, worden gekenmerkt door strakke en vaak fatale termijnen, complexe procedureregels en de betrokkenheid van een groot aantal partijen en belangen. De inzet kan hoog zijn, zoals cruciale vergunningen, mogelijke bedrijfssluiting of hoge boetes of dwangsommen. Ons team van bestuursrechtadvocaten is gewend om in dit speelveld op te treden. 

Specialisten én full-service 

Binnen ons sectorteam overheid houden 10 advocaten zich exclusief bezig met bestuursrecht. Zij zijn gespecialiseerd in onderwerpen zoals omgevingsrecht, ondermijning, toezicht en handhaving, subsidies en de Wet open overheid. Waar nodig, werken wij in multidisciplinaire teams om onze expertise uit te breiden met specialisten op andere relevante gebieden zoals vastgoed, huurrecht en Data & Privacy. Wij verlenen full-service dienstverlening.   

Onze werkwijze 

Duurzame samenwerking 

Wij streven naar langdurige, duurzame relaties met onze cliënten en bieden onze cliënten meer dan juridisch advies en bijstand; wij zijn een juridische partner. Wij denken verder dan de juridische analyse en houden rekening met de politieke en maatschappelijke context. Wij begrijpen de tijdsdruk van de in acht te nemen termijnen en de tijd die gemoeid is met de voorbereiding van bestuurlijke besluitvorming. 

Persoonlijke connecties 

Wij hechten veel waarde aan persoonlijke connecties en het onderhouden van laagdrempelig contact. We houden van korte lijnen. Door op elkaar ingespeeld te zijn, kunnen we efficiënt aan de slag en kostenbesparend te werk gaan. 

Hiervoor kunt u bij ons terecht

Bij de ontwikkeling van ruimtelijke projecten of trajecten rondom omgevingsplannen, omgevingsvergunningen, grondexploitatie, grondtransacties en onteigeningen is vaak sprake van een ingewikkeld samenspel tussen private en publieke partijen.  
Wij beschikken over een multidisciplinair team dat het brede terrein van het omgevingsrecht en andere gerelateerde gebieden beheerst, zoals volkshuisvestingsrecht en woonruimteverdelingsvraagstukken. Onze specialisten delen graag hun kennis en treden op als sparringpartner.  U kunt meer leven over het omgevingsrecht op onze omgevingsrecht pagina.

Als een burger of onderneming de regels niet naleeft, moet het bevoegd gezag in veel gevallen handhavend optreden. De regels en bevoegdheden kunnen verspreid staan in diverse wet- en regelgeving. Dat kan een handhavingsprocedure complex maken. 

Onze advocaten helpen u de regelgeving ten aanzien van handhaving te begrijpen en correct toe te passen en adviseren u over het opleggen van een last onder dwangsom of bestuursdwang en het overgaan tot invordering.

Mag de burgemeester een gebiedsverbod instellen? Kan een voetbalwedstrijd of ander evenement dat is aangemerkt als veiligheidsrisico verboden worden? Dergelijke overwegingen raken de openbare orde en veiligheid van een stad of regio, liggen maatschappelijk vaak gevoelig en  
kunnen juridisch complex zijn 
Onze advocaten hebben veel ervaring met en uitgebreide kennis van de regels en bevoegdheden op het gebied van openbare orde en veiligheid. Wij adviseren overheden over de meest geschikte strategie en bieden ondersteuning bij juridische procedures. 
Een andere uitdaging voor overheden is gelegen in de aanpak van ondermijning. Voor veel gemeenten is deze aanpak de laatste jaren een van de speerpunten. Onze specialisten adviseren over toepassing van artikel 13b Opiumwet, de Wet bevorderingen integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet Bibob), het opleggen van gebiedsverboden en het opstellen van noodbevelen en noodverordeningen. Bij de aanpak van ondermijning is het verzamelen en delen van informatie van groot belang. Hierover adviseren onze privacyspecialisten.

Sinds de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) wordt de rechtspositie van ambtenaren steeds meer gelijkgetrokken met werknemers in de private sector. Desondanks is specifieke wet- en regelgeving van toepassing op beslissingen van overheidsinstellingen, zoals het aanstellingsbesluit, ontslagbesluit, herplaatsingsbesluit, salarisbesluit en disciplinaire maatregelen. 

Onze advocaten verlenen al tientallen jaren juridische bijstand aan gemeenten en andere overheden. Wij weten als geen ander wat er speelt binnen overheidsorganen en kunnen u gericht adviseren over de rechtspositie van ambtenaren.

Het team bestuursrecht staat een groot aantal ondernemingen en overheden bij in zaken rond (schaarse) vergunningen, zoals ligplaatsvergunningen, marktplaatsvergunningen, omgevingsvergunningen voor activiteiten in een beperkingengebied (voorheen Wbr-vergunning) en speelautomatenhalvergunningen. Wij verzorgen voor gemeenten relevante beleidsstukken en regelgeving, en begeleiden marktpartijen in aanvraagtrajecten. Ook procederen we veel over dit onderwerp.  

De samenwerking met La Gro is ontzettend prettig; ze zijn heel benaderbaar en reageren altijd snel op onze verzoeken. Je weet dan meteen wanneer je wat kan verwachten en dat geeft rust en vertrouwen.
Gemeente Woerden

De kracht van La Gro is hun persoonlijke en zeer prettige manier van samenwerken. Door onze langdurige relatie hebben ze aan een half woord genoeg, begrijpen ze onze politieke context en denken ze proactief mee.
Gemeente Noordwijk

Publicaties

Anke van de Laar 2
Anke van de Laar
Advocaat
Overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over woningsluitingen op grond van 13b Opiumwet
Na de uitspraken van 28 augustus 2019, 2 februari 2022 en 6 juli 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 16 juli 2025 weer een overzichtsuitspraak gedaan over woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Strengere toets? In deze uitspraak zet de Afdeling de uitgangspunten uiteen die door de bestuursrechter worden gehanteerd bij de beoordeling van besluiten van de burgemeester op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Op onderdelen lijkt sprake van een strengere toets, bijvoorbeeld op het gebied van tijdsverloop tussen het besluit en de daadwerkelijke sluiting. Op andere onderdelen lijkt eerder sprake van een nuancering, bijvoorbeeld over de vraag hoe het herstel van de openbare orde bij de noodzaak van de sluiting moet worden betrokken. De Afdeling overweegt dat besluiten tot sluiting van woningen op grond van artikel 13b van de Opiumwet doorgaans indringend worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel omdat een woningsluiting een forse inbreuk kan maken op grondrechten van de bewoners. Deze toetsing aan het evenredigheidsbeginsel vindt (zoals bekend) plaats aan de hand van een beoordeling van geschiktheid, noodzaak en evenwichtigheid. In de uitspraak wordt achtereenvolgens ingegaan op de beoordeling van deze aspecten. Geschiktheid Tijdsverloop kan ertoe leiden dat het sluiten van een woning niet meer zal bijdragen aan het bereiken van de doelen die met de sluiting worden gediend. De burgemeester moet zowel in het primaire besluit, de beslissing op bezwaar als een eventueel nader genomen besluit beoordelen of sluiting op het tijdstip dat hem voor ogen staat, gelet op het tijdsverloop in samenhang bezien met de overige omstandigheden van het geval, een geschikt middel is en zo ja, of sluiting noodzakelijk is. Dit lijkt een strengere toets dan eerder werd gehanteerd. Duidelijk is dat als de burgemeester de beoogde doelen niet meer kan bereiken omdat de situatie al is hersteld, de sluiting ongeschikt is. Als het doel nog kan worden bereikt, moet worden beoordeeld of de sluiting noodzakelijk is. Noodzaak Daartoe dient te worden beoordeeld of het beoogde doel ook kan worden bereikt met een minder ingrijpend middel. De sluiting, een herstelsanctie, strekt tot beëindiging van de overtreding van de Opiumwet, het beëindigen van de negatieve effecten van de overtreding en het voorkomen van herhaling van de overtreding. Herstel van de openbare orde is geen doel op zich maar het ligt volgens de Afdeling voor de hand dat de burgemeester de effecten van de overtreding van de Opiumwet op de omgeving betrekt bij de beoordeling of de sluiting noodzakelijk is. In r.o. 10.2 noemt de Afdeling verschillende omstandigheden die van belang kunnen zijn bij de beoordeling of de sluiting noodzakelijk is. Genoemd worden: de aard en de hoeveelheid aangetroffen drugs en de daarmee gepaard gaande risico’s op verdere criminaliteit, wat gevolg en heeft voor de veiligheid en de openbare orde in de omgeving. Daarbij mag een onderscheid worden gemaakt tussen hard- en softdrugs; de vraag of de drugs feitelijk in of vanuit de woning worden verhandeld en of de woning feitelijke bekendheid heeft als drugspand. Dat drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij of onderzoek van de politie over mogelijke handel vanuit de woning, verklaringen van buurtbewoners daarover of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit de woning zoals gripzakjes, ponypacks, een (grammen)weegschaal en grote hoeveelheden contant geld en/of wapens; de vraag of sprake is van toeloop, overlast of (gevoelens van) onveiligheid in de omgeving. Het kan noodzakelijk zijn om die met sluiting van de woning ongedaan te maken. Hierbij kan mede van belang zijn of in de nabije omgeving van de woning in het recente verleden al vaker sprake is geweest van drugsovertredingen of drugsgerelateerde criminaliteit; de vraag of op grond van concrete feiten en omstandigheden aannemelijk is dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel als professionele teeltlocatie, handelslocatie, opslaglocatie voor handel elders of omdat toegang tot de woning wordt verschaft aan derden om er te gebruiken. Met de sluiting wordt de woning aan de keten van drugshandel onttrokken;  de vraag of een woning eerder betrokken is geweest bij overtreding van artikel 13b van de Opiumwet en dus sprake is van een situatie van herhaling. Dit kan relevant zijn met het oog op het structureel beëindigen van de overtreding en de effecten ervan en op voorkomen van nieuwe overtredingen. Als de sluiting geschikt en noodzakelijk is moet de burgemeester zich er ook nog van vergewissen dat de sluiting in de gegeven omstandigheden ook evenwichtig is. Evenwichtigheid De voor bewoners nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de doelen die de burgemeester met de sluiting wil bereiken. Deze laatste houden doorgaans verband met de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk acht. Een sluiting met zware nadelige gevolgen voor de bewoners is niet per definitie onevenwichtig. Wel dient de burgemeester een zwaar gewicht toe te kennen aan mogelijk zeer ingrijpende gevolgen, die een inmenging in het recht van artikel 8 EVRM kunnen vormen. In r.o. 11.2 noemt de Afdeling de volgende omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling van de evenwichtigheid: de mate van verwijtbaarheid van de degenen die door de sluiting worden getroffen en in hoeverre aan hen kan worden tegengeworpen dat zij zelf het risico op ingrijpende gevolgen van hun handelen of nalaten hebben genomen; de vraag of de bewoners een bijzondere binding hebben met de woning en wat zijn de gevolgen voor hen van het voor de duur van de sluiting elders moeten verblijven; de aanwezigheid van minderjarige kinderen en de impact van de sluiting op hun welzijn; hoelang de woning gesloten blijft en of de bewoners na de sluiting weer van de woning gebruik kunnen maken. De burgemeester dient zich er bewust van te zijn dat de sluiting van een huurwoning de verhuurder de wettelijke grondslag biedt om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden. de vraag of de huurder door sluiting van de woning op een zwarte lijst bij een woningcorporatie komt te staan, als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio. Als de burgemeester de nadelige gevolgen van een woningsluiting onevenwichtig vindt, moet hij afzien van sluiting. Wel zou in dat geval overwogen kunnen worden om een last onder dwangsom of een waarschuwing op te leggen. Heeft u vragen over het onderwerp dan kunt u contact opnemen met Anke van de Laar ([email protected]) van La Gro of met een van de andere advocaten van het team Overheid.
Anouk Overvoorde
Anouk Overvoorde
Advocaat
Persoonlijke beleidsopvattingen in het kader van formele bestuurlijke besluitvorming; de conclusie van A-G Wattel
Op 9 juli 2025 verscheen de conclusie van staatsraad advocaat-generaal Wattel (ABRvS 9 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:3096) over de uitleg van artikel 5.2, derde lid, van de Wet open overheid (Woo). Deze bepaling uit de Woo, die ziet op de openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen in het kader van formele bestuurlijke besluitvorming, roept in de praktijk de nodige vragen op. Wattel is gevraagd een conclusie te nemen over de uitleg van dit artikel, en met name van de termen ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ en ‘tenzij het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad’. Helaas biedt de conclusie ten aanzien van deze eerste term echter weinig houvast, nu volgens Wattel niet in algemene zin kan worden gezegd wanneer sprake is van formele bestuurlijke besluitvorming. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld, aldus de A-G. Artikel 5.2 van de Woo Artikel 5.2 van de Woo bevat een uitzonderingsgrond voor persoonlijke beleidsopvattingen. Met deze uitzonderingsgrond is beoogd ambtenaren en andere betrokkenen bij intern beraad te beschermen tegen het bekend worden van hun bijdrage, om zo te voorkomen dat zij zich in het interne beraad terughoudend opstellen. Het eerste lid bepaalt dat uit documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad in beginsel geen informatie wordt verstrekt over de daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen. Het tweede lid biedt bestuursorganen de mogelijkheid om deze informatie met het oog op een goede en democratische bestuursvoering toch te verstrekken; in beginsel in niet tot personen herleidbare vorm. Het derde lid bevat vervolgens een uitzondering voor documenten die zijn opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming door bepaalde bestuursorganen, waaronder de minister, het college van burgemeester en wethouders en het dagelijks bestuur van een waterschap. Persoonlijke beleidsopvattingen uit deze documenten dienen altijd openbaar te worden gemaakt, tenzij het kunnen voeren van intern beraad daardoor onevenredig wordt geschaad. Dit derde lid is in het artikel opgenomen om specifieke bestuursorganen te dwingen meer transparant te zijn over de verschillende inhoudelijke overwegingen die een rol hebben gespeeld in de bestuurlijke besluitvorming. De zaak: Nunspeet Aanleiding voor de conclusie van Wattel betreft een zaak waarin het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nunspeet had geweigerd een ambtelijk memo openbaar te maken. Dit memo bevatte een advies over de zienswijzen die waren ingediend over een ontwerpbestemmingsplan, en was voorgelegd aan de wethouder van (onder meer) ruimtelijke ordening en volkshuisvesting. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit memo niet alleen was opgesteld ten behoeve van intern beraad, maar ook ten behoeve van ‘formele bestuurlijke besluitvorming’. Daarom had het college de in dit memo opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm openbaar moeten maken, tenzij openbaarmaking het kunnen voeren van intern beraad onevenredig zou schaden, aldus de rechtbank. Volgens de rechtbank had het college onvoldoende gemotiveerd dat dit laatste het geval was. In het hoger beroep tegen deze uitspraak is advocaat-generaal Wattel verzocht een conclusie te nemen over de uitleg van artikel 5.2, derde lid, van de Woo; met name van de termen ‘formele bestuurlijke besluitvorming’ en ‘tenzij het kunnen voeren van intern beraad onevenredig wordt geschaad’. Wat valt er onder ‘formele bestuurlijke besluitvorming’? Wattel stelt dat er niet in algemene zin kan worden gezegd wanneer sprake is van formele bestuurlijke besluitvorming, en weke documenten dus onder artikel 5.2, derde lid, van de Woo vallen. Dit moet van geval tot geval worden beoordeeld. Wel geeft hij aan wanneer daarvan géén sprake is: stukken die (nog) niet bedoeld zijn om te worden voorgelegd aan een bestuursorgaan of ambtsdrager ter ondersteuning van een bestuurlijke keuze, vallen in beginsel buiten de reikwijdte van het derde lid. Hetzelfde geldt voor documenten die ‘nog niet rijp’ zijn; die nog circuleren ‘in de fase waarin het besluit nog moet worden genomen’ waarin ‘er de ruimte (moet) zijn om gedachten en concepten uit te wisselen’. Onevenredige schade aan het voeren van intern beraad Of openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen in stukken voor formele bestuurlijke besluitvorming het intern beraad onevenredig schaadt, vergt een concrete belangenafweging. Wattel noemt daarbij vier situaties waarin dit zich in elk geval kan voordoen: Belemmering van het goed functioneren van de overheid; Gevaar voor de eenheid van kabinetsbeleid; Betrokkenheid van derden, bijvoorbeeld bij ambtelijke waardering van onderhandelingsposities; Het risico van persoonlijke beschadiging van ambtenaren. Daarnaast merkt Wattel op dat artikel 5.2, derde lid, de toepassing van andere uitzonderingsgronden uit artikel 5.1 van de Woo niet uitsluit. Ook daar kunnen belangen worden aangetroffen die het belang van intern beraad raken, zoals het belang van het goed functioneren van de overheid (artikel 5.1, tweede lid, onder i) of het voorkomen van onevenredige benadeling (artikel 5.1, vijfde lid). Het beoordelingsschema van Wattel De conclusie bevat ook een beoordelingsschema voor documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad. Dit schema luidt als volgt: Bevat het document persoonlijke beleidsopvattingen? Nee: openbaar maken, tenzij andere uitzonderingsgronden daaraan in de weg staan Ja: is het opgesteld ten behoeve van formele bestuurlijke besluitvorming? Nee: openbaarmaking van persoonlijke beleidsopvattingen kan geweigerd worden. Ja: openbaar maken in niet tot personen herleidbare vorm tenzij het kunnen voeren van intern beraad onevenredig geschaad zou worden (of een ander belang bedoeld in artikel 5.1 van de Woo zwaarder weegt dan het algemene belang van openbaarmaking). Toepassing op de zaak In de zaak waarin de conclusie is gevraagd was het ontwerpbestemmingsplan naar aanleiding van het memo van tafel gegaan en was er een herziene versie van het plan opgesteld. Volgens Wattel kwalificeert het memo daarom als een document als bedoeld in artikel 5.2, derde lid, Woo (een ‘fbb-stuk’). De afweging of openbaarmaking van (delen van) het memo desondanks achterwege kan blijven vanwege onevenredige schade aan het intern beraad, laat Wattel over aan de Afdeling. Hij schetst hiervoor twee benaderingen: een principiële, waarbij het goed functioneren van de overheid c.q. het voorkomen van onevenredige benadeling c.q. voorkoming van onevenredige belemmering van intern juridisch beraad zwaarder kan wegen dan het algemene belang van openbaarmaking, en een meer casuïstische, waarbij zwaarder kan wegen dat openbaarmaking juist in dit geval kan bijdragen aan transparantie en herstel van vertrouwen. Wattel spreekt zelf een lichte voorkeur uit voor de eerste benadering. Vervolg Het is nu aan partijen om te reageren op de conclusie. Daarna doet de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State einduitspraak in de zaak waarin deze conclusie is gevraagd.
Niek Hoogwout 1
Niek Hoogwout
Advocaat
Duurzaam bouwen vraagt om heldere afspraken en een integrale visie
Onderstaande is op 27 juni 2025 gepubliceerd in de verdiepingsbijlage bij het FD.  Duurzaam bouwen is meer dan een optelsom van goede bedoelingen en innovatieve technieken. Zeker vanuit juridisch perspectief. In die context speelt ook het belang van heldere afspraken en een weloverwogen integrale visie. Dat klinkt logisch, maar de praktijk blijkt soms weerbarstig.  Van papieren ambitie naar harde afspraken Duurzaam en toekomstbestendig bouwen staat bij veel partijen hoog op de agenda, maar ambitie en uitvoering lopen vaak uiteen. ”We zien te vaak dat inschrijvende partijen aanbestedingen winnen door meer te bieden dan de gestelde duurzaamheidseisen, maar dat de aanbestedende diensten vervolgens nalaten die eisen ook daadwerkelijk in het contract vast te leggen”, stelt Niek Hoogwout, partner bouw- en aanbestedingsrecht bij advocatenkantoor La Gro. Door die omissie komt de vooraf geplande meerwaarde – zoals extra WKO-installaties of circulaire oplossingen – vaak niet tot uitvoering als het project loopt.  Volgens Hoogwout is het de rol van de jurist om die kloof te dichten. ”Of het nu gaat om energieprestatie, materiaalgebruik of CO₂-reductie, het juridische uitgangspunt is eenvoudig: leg afspraken vast en zorg vervolgens dat het contractmanagement op orde is”, merkt hij op. “De uitdaging is om de concrete invulling en meetbaarheid van duurzaamheid juridisch te borgen. Dat vraagt om maatwerk en precisie, zeker bij complexe projecten. Maar in de haast of door onwetendheid wordt het vaak vergeten.  Nieuwe wetgeving, nieuwe kansen – en onzekerheden  De komst van de Omgevingswet biedt gemeenten nieuwe mogelijkheden om duurzaamheid juridisch af te dwingen. “Onder de oude wetgeving stond de goede ruimtelijke ordening centraal. Nu gaat het om de fysieke leefomgeving. Dat begrip is veel breder en omvat ook duurzaamheid. Gemeenten kunnen nu door middel van gebodsbepalingen expliciet eisen stellen op het gebied van duurzaamheid in hun omgevingsplan. Dat opent geheel nieuwe mogelijkheden”, vertelt Coline Norde, Partner bestuurs- en omgevingsrecht, La Gro.  Veel overheden benutten deze nieuwe ruimte en instrumenten (nog) niet, zo signaleert Norde in haar werk voor meer dan twintig overheden. Diverse procedures vallen nog onder het oude recht en het werken met een omgevingsplan is vaak nog onbekend. De transitie naar het nieuwe recht is nog in volle gang. In april 2025 toetste de Raad van State voor het eerst een wijzigingsbesluit van een omgevingsplan, afkomstig van de gemeente Amsterdam. Hierover moeten al vóór de start van het project duidelijke afspraken gemaakt worden. Wie draagt het risico als de aansluiting niet volgens planning gaat? Naar verwachting zullen andere gemeenten de systematiek van dit besluit volgen, wat zal leiden tot meer aangepaste omgevingsplannen. Het zal nog enige tijd duren voordat duurzaamheidseisen in omgevingsplannen worden opgenomen, verwacht Norde.  Stikstof en netcongestie  De stikstofproblematiek is een veelbesproken hindernis in de bouwwereld. Nieuwe rechtspraak maakt dit niet makkelijker. Bij veel bouwprojecten werd gebruikgemaakt van intern salderen. Hierbij wordt de stikstofdepositie van de bestaande (vergunde) situatie afgetrokken van de stikstofdepositie van de nieuwe situatie. “Door een wijziging in de rechtspraak eind 2024 zijn de mogelijkheden om intern te salderen beperkt. Dat vereist een nadere motivering, de zogenoemde additionaliteitstoets. Dat maakt het verkrijgen van vergunningen voor nieuwe bouwprojecten een stuk moeilijker”, vertelt Norde.  Naast de stikstofproblematiek is ook netcongestie een grote uitdaging voor nieuwe ontwikkelingen. “Bouwers kunnen in de problemen komen met hun opleverdatum als een nieuw pand niet tijdig aangesloten kan worden op het elektriciteitsnetwerk”, aldus Hoogwout. Naar verwachting zullen andere gemeenten de systematiek van dit besluit volgen, wat zal leiden tot meer aangepaste omgevingsplannen. Het zal nog enige tijd duren voordat duurzaamheidseisen in omgevingsplannen worden opgenomen, verwacht Norde. Diverse procedures vallen nog onder het oude recht en het werken met een omgevingsplan is vaak nog onbekend. De transitie naar het nieuwe recht is nog in volle gang. In april 2025 toetste de Raad van State voor het eerst een wijzigingsbesluit van een omgevingsplan, afkomstig van de gemeente Amsterdam. Hierover moeten al vóór de start van het project duidelijke afspraken gemaakt worden. Wie draagt het risico als de aansluiting niet volgens planning gaat?  Positieve trends  Toch zijn er ook positieve trends zichtbaar, zoals de toenemende waardering van duurzaamheid in de markt. Hoogwout adviseert aan bedrijven die willen investeren in duurzame gebouwen: kijk verder dan de minimale wettelijke vereisten. “Een gebouw met een BREEAM Excellent-score is niet alleen duurzamer, maar ook waardevaster. Op termijn betaalt dat zich altijd terug, terwijl een duurzaam gebouw ook vandaag al meer rendement oplevert: huurders laten bij vestigingskeuze steeds vaker de kwaliteit en de duurzaamheid van het pand meewegen.”  Norde wijst op de opkomende trend van uitnodigingsplanologie, waarbij overheden zich uitnodigend opstellen tegenover ontwikkelaars. “In het verleden werd gebruik gemaakt van toelatingsplanologie met afgebakende kaders over wat op een locatie mag. Uitnodigingsplanologie biedt veel meer vrijheid voor nieuwe initiatieven en innovatie”, legt Norde uit. Met uitnodigingsplanologie is al geëxperimenteerd op de Binckhorst in de gemeente Den Haag en het Hembrugterrein in de gemeente Zaanstad. Hoogwout en Norde benadrukken dat een integrale visie en oog voor de bestaande omgeving cruciaal zijn om tot het gewenste eindresultaat te komen. “Je ziet dat duurzame investeringen het meeste effect hebben als ze deel uitmaken van een integrale visie – juridisch, stedenbouwkundig en maatschappelijk”, aldus Hoogwout. 
Reinout Oudijk 1
Reinout Oudijk
Advocaat
De eerste onteigeningsuitspraak onder de Omgevingswet
Met de op 1 januari 2024 ingevoerde Omgevingswet is de onteigeningsprocedure op de schop gegaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de primeur met de eerste onteigeningsuitspraak onder dit nieuwe wettelijke stelsel (uitspraak gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:RBZWB:2025:2931). Deze uitspraak van 20 mei 2025 biedt interessante inzichten in de wijze waarop de bestuursrechter toetst of aan de vereisten voor onteigening is voldaan.    Feitelijke achtergrond van de onteigeningsprocedure  De gemeente Gilze en Rijen wil twee percelen verwerven voor de herontwikkeling van de stationsomgeving, waaronder de aanleg van een tunnelbak en fietsenstalling. Daarvoor is het bestemmingsplan Stationsomgeving Rijen vastgesteld op 20 november 2023, dat met de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel is geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan voor de gemeente Gilze en Rijen. De gemeenteraad heeft op 20 juni 2024 een onteigeningsbeschikking genomen en de bestuursrechter verzocht deze te bekrachtigen. Voor één perceel (woning met kamerverhuur) was de eigenaar het niet eens met de voorgenomen onteigening. Deze eigenaar heeft bedenkingen tegen de onteigeningsbeschikking ingebracht. Voor het andere perceel was na indiening van het verzoek inmiddels minnelijke overeenstemming bereikt.   Belangrijkste highlights en lessen voor de praktijk  De rechtbank heeft zich ongetwijfeld gerealiseerd dat haar de primeur toevalt en daarom een stevig onderbouwde uitspraak gedaan met veel verwijzingen naar wetsartikelen en kamerstukken. Voor zowel overheden als marktpartijen biedt deze heldere uitspraak inzicht in de werkwijze van de bestuursrechter bij onteigeningszaken.   Opvallend is met name dat de rechtbank uitgebreid de wettelijke stappen doorloopt, waaronder de te verrichten ambtshalve basistoets op vier punten: wettelijke vormvoorschriften, onteigeningsbelang, noodzaak en urgentie.   Belangrijke leerpunten uit de uitspraak zijn:  Indringende toetsing van wettelijke onteigeningscriteria  De rechtbank past een intensieve toets toe op alle wettelijke criteria waaraan moet worden voldaan om de onteigeningsbeschikking te kunnen bekrachtigen: onteigeningsbelang, onteigeningsnoodzaak, urgentie en procedurele eisen (de wettelijke vormvoorschriften uit de Omgevingswet en Awb). De rechtbank toetst deze criteria ex nunc (rov. 3.2).     Ruime uitleg bij het vereiste ‘uitsluiting bestaande vorm’  Hoewel bij een onteigening op basis van een omgevingsplan is vereist dat de beoogde vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer enkel is toegestaan “onder uitsluiting van de bestaande vorm” (art. 11.6 sub a Ow), moet dit vereiste voor een onteigeningsbelang volgens de rechtbank niet te letterlijk worden uitgelegd. Het gaat erom dat uit het geldende omgevingsplan voldoende duidelijk blijkt welke vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer wordt beoogd en dat dit afwijkt van de bestaande vorm (rov. 6.2). De rechtbank had het zichzelf hier overigens makkelijker kunnen maken door te verwijzen naar art. 4.4a Aanvullingswet grondeigendom Omgevingswet, dat bepaalt dat als onteigend wordt op basis van een tijdelijk deel van het omgevingsplan, niet vereist is dat de bestaande vorm van ontwikkeling, gebruik of beheer is uitgesloten.    Procedureel verzuim is niet per definitie fataal  Een procedureel verzuim, zoals het niet ter inzage leggen van het logboek van minnelijke onderhandelingen met de eigenaar, is weliswaar een gebrek maar niet fataal als dit gebrek alsnog wordt hersteld en niemand is benadeeld (rov. 5.6-5.7). Ondanks dat dit gebrek dit keer niet fataal is, leidt een onvolledig onteigeningsdossier tot vertraging en is het noodzakelijk dat het goed wordt gecontroleerd door het bestuursorgaan of het onteigeningsdossier compleet is en dit alle vereiste stukken bevat (zie bijv. artikel 7.2 van procesreglement bestuursrecht rechtbanken).     Argumentenfuik  De rechtbank lijkt een argumentenfuik (grondenfuik) te hanteren door bij dit oordeel over het logboek mee te wegen dat de belanghebbende (de eigenaar) pas voor het eerst in deze procedure heeft gewezen op het ontbreken van een logboek en niet eerder tijdens de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure (rov. 5.7). Of volgens de Afdeling in de bekrachtigingsprocedure plaats is voor zo’n argumentenfuik valt te betwijfelen. Voor partijen is het voor nu de les om niet het kruit tot het laatst droog te houden, maar alle bezwaren tegen de onteigening en daaraan klevende gebreken al in de zienswijzefase naar voren te brengen.    Aandacht voor het onderhandelingsproces over de schadeloosstelling  De rechtbank kijkt behoorlijk diepgaand naar het gevoerde onderhandelingsproces tussen de gemeenteraad en de grondeigenaar voor haar oordeel dat sprake is van een redelijke poging tot verwerving (rov. 7.4). Aan het slot van deze overweging neemt de rechtbank ten overvloede mee dat het laatste tegenbod van de eigenaar onvoldoende is onderbouwd. Dit laatste roept de vraag op of in de bestuursrechtelijke bekrachtigingsprocedure al serieuze discussies gevoerd kunnen (of moeten) gaan worden over de aangeboden schadeloosstelling. Ons lijkt dat niet de bedoeling omdat de schadeloosstellingsdiscussie pas inhoudelijk moet worden gevoerd tijdens de daaropvolgende civielrechtelijke procedure. Voorlopig lijkt het verstandig dat de onteigenaar een (met een taxatierapport) onderbouwd laatste tegenbod van de grondeigenaar gemotiveerd weerlegt om in de onteigeningsprocedure aan te kunnen tonen dat redelijke pogingen zijn gedaan om de grond minnelijk te verwerven (art. 11.7 lid 1 Ow).   Betekenis voor toekomstige onteigeningszaken  Deze uitspraak biedt een doorkijk naar de nieuwe onteigeningspraktijk onder de Omgevingswet. Duidelijk is dat bestuursorganen die de onteigeningsbeschikking geven (art. 11.4 Ow) en onteigenaars in wiens naam de onteigening plaatsvindt (art. 11.2 Ow), hun dossiers volledig en transparant moeten opbouwen, met bijzondere aandacht voor het minnelijk overleg en de verslaglegging daarvan. Procedurele gebreken zijn (vooralsnog) niet altijd fataal, maar herstel lijkt alleen mogelijk als geen van de betrokkenen wordt benadeeld.   Contact Hebt u vragen over onteigening onder de Omgevingswet of wilt u advies over uw positie in een onteigeningsprocedure? Neem gerust contact op met Reinout Oudijk of één van onze onteigeningsadvocaten. Wij volgen de ontwikkelingen op de voet en adviseren u graag over de beste strategie in uw situatie. 
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Eerste uitspraak over wijzigingssystematiek omgevingsplan
Op 30 april 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan die inzicht biedt in hoe de omgevingsrechtelijke praktijk er de komende jaren uit zal zien (ECLI:NL:RVS:2025:1928). De uitspraak betreft een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam en biedt een voorbeeld van de uitdagingen waar alle gemeenten in Nederland mee te maken krijgen. Gemeenten hebben namelijk tot eind 2031 de tijd om de regels van de zogenoemde bruidsschat te laten vervallen en het tijdelijke deel van het omgevingsplan om te zetten naar het nieuwe definitieve omgevingsplan. Waar gaat de uitspraak over? Vanaf 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van gemeenten uit een tijdelijk deel, ook wel het omgevingsplan van rechtswege genoemd. Dit tijdelijke deel bevat onder andere geldende bestemmingsplannen en de zogenoemde bruidsschat, een verzameling regels die automatisch onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet zijn bepaalde regels van het Rijk overgedragen aan gemeenten. Om gemeenten de tijd te geven deze regels goed te verwerken, zijn deze bepalingen voorlopig opgenomen in de bruidsschat. Deze bruidsschat staat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van elke gemeente. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten de bevoegdheid om deze regels binnen hun omgevingsplan aan te passen. In de uitspraak van de Afdeling gaat het om het “Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling”. Met dit besluit wordt voorzien in een eerste wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam. Enerzijds worden een aantal regels uit de bruidsschat, al dan niet gewijzigd, verplaatst naar andere hoofdstukken in het Omgevingsplan. Anderzijds wordt een groot aantal regels opgenomen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan, waarmee de komende jaren bestaande bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten kunnen worden vervangen. Hoe ziet het wijzigingsbesluit eruit? Opmerkelijk is de structuur die de gemeente Amsterdam voor dit besluit heeft gekozen. Voor de regels in het nieuwe deel moet onderscheid worden gemaakt tussen ruimtelijke regels die met het besluit tot wijziging direct overal zijn gaan gelden en ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn. De ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn, hebben een geografisch werkingsgebied van slechts een vierkante millimeter in het IJmeer. Dit betekent in feite dat deze regels nog nergens gelden. Het voordeel hiervan is dat deze regels, die geschikt zijn voor herhaalde toepassing, kunnenworden gebruikt om de vele honderden ruimtelijke plannen in Amsterdam te vervangen. Om deze regels in de toekomst op een andere locatie te laten gelden, hoeft bij toekomstige besluiten tot wijziging van het Omgevingsplan alleen het geografisch werkingsgebied ervan te worden aangepast. Ook voor de ruimtelijke regels die direct overal zijn gaan gelden, is iets opmerkelijks te constateren. Het komt voor dat een bestemmingsplan regels bevat over hetzelfde onderwerp als de nieuwe ruimtelijke regels, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden. In verschillende artikelen van het Omgevingsplan wordt daarom verwezen naar het begrip ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan’, waarmee met name een bestemmingsplan wordt bedoeld. Deze besluiten blijven deel uitmaken van het tijdelijke deel totdat ze door nieuwe regels worden vervangen via een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan wordt vervolgens aangegeven dat dit deel nog geldt met de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel nog niet vervallen’. Indien dat het geval is, wordt in het Omgevingsplan verduidelijkt wat de situatie is: zo kan het nieuwe deel niet van toepassing zijn, of wordt er een voorrangsregeling opgenomen. Er zijn ook regels en regelonderdelen waarvan is bepaald dat de daarin opgenomen regels uitsluitend gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel vervallen’. Wat oordeelt de Afdeling? Het beroep van appellant in de zaak bij de Afdeling richtte zich op de vrees voor nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden als gevolg van de wijziging van het Omgevingsplan. De Afdeling stelt vast dat aan de betreffende panden de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ is toegekend. Uit de planregels volgt dat de planregel waar de vrees van appellant uit voortkomt, ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’, niet van toepassing is. Nu de planregel niet van toepassing is, kan appellant hier ook geen beperkingen van ondervinden. Daarnaast wordt ingegaan op een andere bijzondere constructie. Appellant wijst op een planregel met betrekking tot parkeren, die in beginsel van toepassing is op zijn panden. Er is echter ook een voorrangsbepaling opgenomen in het Omgevingsplan. Deze bepaalt dat, indien de geldende bestemmingsplannen verwijzen naar gemeentelijke parkeernormen die afwijken van de normen in het Omgevingsplan, de normen uit de bestemmingsplannen blijven gelden. Pas wanneer de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ wordt verwijderd voor de betreffende panden, zullen de normen uit het Omgevingsplan van toepassing worden. Dit kan alleen met een wijziging van het Omgevingsplan, waartegen door appellant beroep kan worden aangetekend. Het beroep van appellant wordt daarmee ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand. Conclusie Dit wijzigingsbesluit illustreert hoe gemeenten stapsgewijs kunnen toewerken naar een volledig geharmoniseerd omgevingsplan, een proces dat uiterlijk in 2031 voltooid moet zijn. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat dit proces juridisch en inhoudelijk complex kan zijn. Heeft u vragen over deze uitspraak of advies nodig bij het omzetten van het omgevingsplan? Neem gerust contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht!
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Salderen bij parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van een bouwplan geldt in beginsel dat parkeerbehoefte van de bestaande situatie in mindering wordt gebracht op de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie. Dit wordt ook wel salderen genoemd. In de uitspraak van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1313) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Hierna ga ik nader in op de aspecten die relevant zijn voor het salderen bij parkeren. Bestaand parkeertekort blijft buiten beschouwing Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten bij saldering van parkeerbehoefte. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de behoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte van de bestaande situatie. Objectieve vaststelling bestaande parkeerbehoefte nodig De bestaande parkeerbehoefte moet voor saldering in zekere mate objectief kunnen worden vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van eerdere vergunningen, maar ook door andere feiten en omstandigheden. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2189). In dat concrete geval werd de parkeerbehoefte van de bestaande situatie vastgesteld op basis van het bedrijfsvloeroppervlak en de geldende parkeernorm.   Leegstand niet relevant voor salderen In de uitspraak van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1574) heeft de Afdeling expliciet overwogen dat leegstand van een pand gedurende een zekere periode niet relevant is voor de vraag of gesaldeerd kan worden. Dit betekent dat een pand dat al enige tijd leegstaat nog steeds een parkeerbehoefte kan hebben die in mindering kan worden gebracht op de parkeerbehoefte van een nieuw bouwplan. Uiteraard geldt ook bij leegstand dat de parkeerbehoefte van de vorige functie objectief moet kunnen worden vastgesteld. Invloed parkeerbeleid Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 blijkt dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Dit behoeft echter nog niet te betekenen dat het parkeerbeleid geen enkele invloed op de mogelijkheden van salderen kan hebben. Uit de uitspraak van 15 mei 2019 lijkt te volgen dat in parkeerbeleid grenzen kunnen worden gesteld in geval van salderen bij leegstand, bijvoorbeeld door daarin op te nemen dat bij leegstand langer dan drie jaar niet meer gesaldeerd mag worden. Piekmoment In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling voorts overwogen dat er bij salderen eveneens moet worden bezien of de bestaande parkeerbehoefte niet op hetzelfde moment van de dag ontstaat als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Naar mijn mening geldt dit met name in de gevallen dat niet op eigenterrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Contact Heeft u vragen over het berekenen van de parkeerbehoefte bij omgevingsvergunningen of in het kader van het wijzigen van het Omgevingsplan? Neem dan contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht.
Bel: 0172-503 250