Over Hans

Hans Turenhout is Of Counsel en sinds begin 1993 advocaat en van meet af aan actief op het publiekrechtelijk vastgoedrecht. Hij begeleidt en adviseert overheden en bedrijven bij de ontwikkeling en realisatie van vastgoed. Zijn werkzaamheden bestaan uit het adviseren en procederen over omgevingsplannen, omgevingsvergunningen, kostenverhaalsovereenkomsten, samenwerkingsovereenkomsten en gemeentelijk grondbeleid (nadeelcompensatie (planschade), voorkeursrechten en onteigeningen).

Hans is tevens rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Rotterdam (team bestuursrecht).

Specialisaties

  • Publiek vastgoedrecht (omgevingsrecht, voorkeursrechten, publiek schadevergoedingsrecht (nadeelcompensatie)) 
  • Overheidsaansprakelijkheidsrecht
  • Grensvlak publiek- en privaatrecht
  • Onteigeningsrecht

Achtergrond en nevenactiviteiten

  • 1993, Rijksuniversiteit Leiden, Nederlands recht
  • 2000, Postdoctorale Grotiusopleiding, Onroerend Goed
  • 2014, Universiteit Nijmegen, Onteigeningsrecht
  • Lid van de Vereniging van Vastgoedjuristen;
  • Lid van de Vereniging van Onteigeningsadvocaten;
  • Lid van de Vereniging Bouwrecht
  • Lid Vereniging voor bestuursrecht (VAR)
  • Lid Vereniging Milieurecht (VMR)
  • Rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank Rotterdam (bestuursrecht)
  • Bestuurslid Herensociëteit AMICITIA Leiden
  • Voorzitter Commissie van Beroep Golfclub Zeegersloot

Recente dossiers

  • Omgevingsrecht: begeleiding van overheden, ontwikkelaars en particulieren bij ruimtelijke projecten o.a. over bestemmingsplannen, kostenverhaal, samenwerkings- en grondexploitatie overeenkomsten, omgevingsvergunningen, planschade, handhavingszaken, natuurvergunningen, stikstof.
  • Grondbeleidsinstrumenten: Onteigeningen en gemeentelijke voorkeursrechten;
  • Het adviseren van overheden en ontwikkelaars bij de totstandkoming van overeenkomsten met de overheid, grondexploitatieovereenkomsten, kostenverhaalsovereenkomsten, ontwikkelingsovereenkomsten, publiek-private samenwerking, herontwikkeling van landgoederen;
  • Algemeen bestuursrecht: het begeleiden van overheden bij omgevingsrecht gerelateerde onderwerpen, zoals nadeelcompensatie, onteigeningen en onrechtmatige overheidsdaad.
  • Bijstand aan gemeenten, corporaties en ontwikkelaars bij de realisatie van woningbouwprojecten en herontwikkelingsprojecten, zoals transformatie van verouderde tuinbouwgebieden of een voormalig kloostercomplex.
Contactgegevens
Mr. J.J. (Hans) Turenhout

Advocaat | Of Counsel

Bestuursrecht

Artikelen van Hans Turenhout

Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Raad van State: wijziging rechtspraak over intern salderen
Intern salderen mag niet meer worden betrokken bij de vraag of een natuurvergunning voor een project nodig is. Intern salderen mag wel worden betrokken bij de vraag of een natuurvergunning voor een project kan worden verleend. De mogelijkheden voor het intern salderen worden hierdoor beperkt. Dat zijn de belangrijkste conclusies van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4923). Reden voor de rechtspraakwijziging zijn recente arresten van het HvJ EU – onder meer ECLI:EU:C:2023:477 (Eco-Advocacy) – waarin het Hof heeft verduidelijkt welke aspecten in de voortoets mogen worden betrokken. Rechtbanken hebben daarnaast na 2021 verschillende uitspraken gedaan waarin nuanceringen zijn aangebracht in de rechtspraak over intern salderen. Deze uitspraken zijn niet eensluidend. De Afdeling wijzigt met de uitspraak haar eerdere rechtspraak uit 2021. Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing en heeft gevolgen voor alle lopende en toekomstige vergunningsprocedures. Maar het heeft ook gevolgen voor activiteiten die tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 met toepassing van intern salderen zijn gerealiseerd en waarvoor op grond van het oude beoordelingskader geen natuurvergunning nodig was. Wel geeft de Afdeling voor deze gevallen een overgangsregeling tot 1 januari 2030. Intern salderen niet meer in de voortoets Het natuurbeschermingsrecht eist dat eerst wordt onderzocht of de uitbreiding of wijziging van een bedrijf significante gevolgen heeft voor beschermde natuurgebieden (voortoets). Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, is een natuurvergunning nodig en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Daarin moet worden onderzocht of het bedrijf de beschermde natuur aantast. In de voortoets mocht de vergunde stikstofgevolgen van het oude project worden weggestreept tegen de stikstofgevolgen van het nieuwe project (intern salderen). Dat verandert. Vanaf 18 december 2024 mag in de voortoets alleen nog worden gekeken naar de gevolgen van het project op zichzelf, zónder rekening te houden met de gevolgen van de oude situatie. Intern salderen wel in de passende beoordeling Er mag nog wel intern worden gesaldeerd in de stap die daarna komt: de passende beoordeling. Om te beoordelen hoeveel stikstof mag worden weggestreept, is inzicht nodig in wat op basis van de oude natuurvergunning of milieutoestemming was toegestaan (referentiesituatie). Daarvoor geldt het volgende. Wat er op grond van een natuurvergunning aanwezig is of had mogen zijn, is de referentiesituatie. Soms is er geen natuurvergunning, maar wel een toestemming op grond van milieuregels. Ook daaraan kan een referentiesituatie worden ontleend, maar daarvoor geldt dat dan alleen mag worden uitgegaan van de gevolgen van activiteiten die zijn vergund én feitelijk aanwezig zijn. Structureel onbenutte ruimte in een milieutoestemming maakt geen deel meer uit van de referentiesituatie. Dit betekent dat de mogelijkheden voor intern salderen met een milieutoestemming beperkter zijn dan voorheen. Dit werkt ook door als er extern gesaldeerd wordt met een milieutoestemming van een gestopt bedrijf. Beleid Omdat intern salderen, net als extern salderen, op grond van het nieuwe beoordelingskader veelal zal leiden tot de verplichting om een natuurvergunning aan te vragen, wordt het voor provincies mogelijk om beleid te voeren over de mogelijkheden voor intern salderen. Zij doen dat nu al bij extern salderen, door bijvoorbeeld de omvang van de referentiesituatie te beperken. Wat betekent de uitspraak voor de praktijk? Niet alleen zijn de mogelijkheden voor intern salderen beperkter dan voorheen, er zal ook bijna altijd sprake zijn van een vergunningplicht en er zal dus ook vaker een passende beoordeling moeten worden gemaakt. Dat zal gevolgen hebben voor bedrijven. Ook de mogelijkheden voor extern salderen zullen als gevolg van de wijziging van de rechtspraak naar verwachting beperkter zijn dan voorheen. De voorwaarden voor intern salderen en extern salderen worden nu nagenoeg gelijkgetrokken. De rechtspraakwijziging is direct van toepassing op lopende en toekomstige vergunningsprocedures. Dat betekent dat overheden het nieuwe beoordelingskader direct moeten toepassen. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak zal in nog lopende rechtszaken het nieuwe beoordelingskader toepassen. Hebt u een vraag over intern salderen of natuurvergunningen? Neem dan contact op met Hans Turenhout, Arjen Doelman, of één van onze andere specialisten van het Team bestuursrecht.  Bron: Raad van State
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Afspraken Woontop
Gisteren, 11 december 2024, vond in Nieuwegein de Woontop plaats. Tijdens deze Woontop hebben het Rijk, overheden, corporaties en marktpartijen concrete afspraken gemaakt over hoe ze de realisatie van nieuwe woningen willen versnellen naar 100.000 woningen per jaar.  Meer woningen, minder regels Twee derde van alle nieuwe woningen moet betaalbaar zijn en het bouwtempo moet omhoog. In Utrecht, Lisserbroek, Nieuw-Vennep West en Lansingerland moeten 75.000 woningen extra gebouwd worden. Belemmerende regels en procedures worden geschrapt en bij nieuwbouw wordt aangesloten bij uniforme eisen die aansluiten bij EU-regelgeving. Er zal ook meer gebouwd worden voor specifieke doelgroepen, zoals jongeren en ouderen. Met het programma STOER – Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving – worden regels geschrapt die de bouw van woningen onnodig in de weg zitten. Er zullen geen eisen meer worden opgelegd die zwaarder zijn dan ingevolge EU-regelgeving of het Bbl. Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Mona Keijzer heeft op 11 december 2024 de Tweede Kamer geïnformeerd over de Woontop. Bij de brief hoort een aantal bijlagen waarin de afspraken zijn neergelegd en die voortbouwen op de afspraken uit het Regeerprogramma en de Uitvoeringsagenda wonen. De daarin genoemde partijen gaan zich inspannen om de afspraken uit te voeren. Het bouwen van betaalbare woningen is topprioriteit omdat uit onderzoek is gebleken dat het bouwen van duurdere woningen wel leidt tot doorstroming maar niet vanuit goedkopere woningen. Er wordt doorgestroomd van duur naar duur. Versnelling en innovatie in woningbouw Het is de bedoeling dat de ontwikkel- en bouwtijd van woningen van 10 jaar naar 7 jaar gaat door een betere samenwerking tussen betrokken partijen. Extra woningen moeten ontstaan door slimmer om te gaan met bestaande gebouwen door op grote schaal te werken aan transformatie, optoppen en woningdelen. Mantelzorgwoningen, maar ook woningen voor de eigen (pleeg)kinderen op eigen erf worden vergunningvrij gemaakt. Partijen hebben locatielijsten gemaakt waar woningen moeten komen; voor 1 juli 2025 moeten marktpartijen en corporaties concrete plannen maken voor locaties. Tot en met 2030 zijn concrete afspraken gemaakt over aantallen te realiseren woningen. Er zijn afspraken gemaakt om meer te bouwen rondom Schiphol zonder dat dit leidt tot beperkingen voor de luchtvaart. Tot slot Voor de zomer van 2025 moeten besluiten genomen zijn over aanpassing van regelgeving waardoor bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot woningbouw aanmerkelijk worden versneld. Het Rijk ondersteunt de realisatie van nieuwe woningen met de inzet van circa 20 miljard euro. De Wet versterking regie volkshuisvesting van voormalig minister De Jonge die nu bij de Kamer ligt moet in ieder geval een versnelling van de procedures opleveren. Partijen verwachten kennelijk veel van onderlinge afstemming en het schrappen van nationale koppen op bestaande EU-regelgeving maar het is natuurlijk de vraag of de Woontop het keerpunt gaat zijn en daadwerkelijk een oplossing is voor het woningtekort. We komen er gauw op terug. Heeft u vragen over de Woontop? Neem dan gerust contact op met Hans Turenhout.
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting
Nederland heeft te kampen met grote woningnood. Tot 2030 moeten er bijna een miljoen woningen worden gebouwd, waarvan twee derde in de categorie betaalbare huur en koop. Het wetsvoorstel Versterking regie volkshuisvesting beoogt het Rijk en de provincies uit te rusten met een aantal nieuwe instrumenten om lokaal te sturen op de bouw van betaalbare woningen en de verdeling van woonruimte. Daartoe voorziet het wetsvoorstel in wijzigingen van de Algemene wet bestuursrecht, de Huisvestingswet 2014, de Omgevingswet, de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Woningwet. Het wetsvoorstel is op 7 maart naar de Tweede Kamer gestuurd. Tegelijkertijd is ook een ontwerpbesluit Versterking regie volkshuisvesting en een conceptregeling Versterking regie volkshuisvesting ter consultatie gegaan. Hierin worden onderdelen van het wetsvoorstel uitgewerkt. Benieuwd naar de wijzigingen? Lees snel verder! Regierol overheid Verplicht volkshuisvestingsprogramma Het wetsvoorstel voorziet in de verplichting voor het Rijk, provincies en gemeenten om een volkshuisvestingsprogramma vast te stellen. In het volkshuisvestingsprogramma moet concreet worden gemaakt hoeveel woningen en op welke locaties provincies en gemeenten gaan bouwen. Ook moet worden vastgelegd voor welke doelgroep wordt gebouwd, zodat ook voldoende woningen worden gerealiseerd voor bepaalde groepen zoals ouderen of studenten. Provincies en gemeenten moeten samen zorgen voor voldoende woningenbouwlocaties in het omgevingsplan. Er moet worden voorzien in 130% plancapaciteit, zodat vertraging of uitval wordt ondervangen. Instrumentarium Omgevingswet Het onderwerp volkshuisvesting wordt één van de kerndoelen van de Omgevingswet. Dat maakt dat de instrumenten van de Omgevingswet (mede) ingezet kunnen worden met het oog op het belang van de volkshuisvesting. Rijk en provincies kunnen bijvoorbeeld instructieregels over volkshuisvesting gaan geven. Daarmee krijgen Rijk en provincies belangrijke sturingsinstrumenten waarmee gemeenten kunnen worden opgedragen om bepaalde type woningen op bepaalde locatie in het Omgevingsplan mogelijk te maken. Voldoende betaalbare woningen Rijksinstructieregels Teneinde te zorgen voor een groter aanbod van betaalbare koop- en huurwoningen voorziet het ontwerpbesluit in een aantal instructieregels voor het volkshuisvestingsprogramma. De instructieregels bevatten de verplichting dat twee derde van de nieuwbouw op nationaal, regionaal en lokaal niveau uit betaalbare woningen moet bestaan. Verder voorziet in het ontwerpbesluit in standaarddefinities ten aanzien van een sociale huurwoning, een middenhuurwoning en betaalbare koopwoning. In het volkshuisvestingsprogramma én in het Omgevingsplan moeten provincies en gemeenten deze definities aanhouden. De instructieregels zijn ook gericht op een betere balans in de woningvoorraad in de regio en in de gemeenten. In de grote steden is het aandeel sociale huur nu doorgaans relatief hoog, in kleine gemeenten juist relatief laag. De instructieregels bepalen dat gemeenten waarbinnen het aandeel sociale huur onder het landelijk gemiddelde ligt, verplicht worden bij de nieuwbouwopgave in ten minste 30% sociale huur te voorzien. Gemeenten die boven het landelijk gemiddelde zitten, worden juist verplicht om ten minste 40% van de opgave voor middeninkomens te bouwen. Prestatieafspraken woningcorporaties Een deel van de woningen in het betaalbare segment wordt door woningcorporaties gerealiseerd. Tot 2030 zullen de woningcorporaties 250.000 sociale huurwoningen en 50.000 middenhuurwoningen bouwen. Hierover maken gemeenten met de woningcorporaties prestatieafspraken, waarin wordt vastgelegd waar en wanneer de woningen worden gebouwd. Over de prestatieafspraken kunnen geschillen ontstaan. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om zo’n geschil aan de minister voor te leggen voor een bindende uitspraak. Daarnaast wordt het werkgebied van woningcorporaties uitgebreid naar de hele provincie. Urgentie woningzoekenden Verplichting urgentieregeling Op grond van de Huisvestingswet 2014 kunnen gemeenten in hun huisvestingsverordening een urgentieregeling opnemen. Met zo’n regeling komen urgent woningzoekenden, zoals jongeren die uitstromen uit de jeugdzorg, of vrouwen die in een vrouwenopvang hebben verbleven, met voorrang in aanmerking voor huisvesting. Niet iedere gemeenten heeft zo’n regeling. Urgent woningzoekenden komen daarom vaak in de grote gemeenten terecht, die doorgaans wel zo’n regeling hebben.  Om ook hier een betere balans te bereiken in de verdeling van woningen in gemeenten onder urgent woningzoekenden, wordt het voor iedere gemeente verplicht een huisvestingsverordening op te stellen met een urgentieregeling. Er gelden bovendien strikte voorwaarden voor welke groepen in alle gemeenten recht op urgentie moeten krijgen. Ook verplicht het wetsvoorstel tot het maken van regionale afspraken over de verdeling van de huisvesting voor urgent woningzoekenden. Versnelling procedures? Om de woningbouwopgave tot 2030 te verwezenlijken, vindt de wetgever het nodig om de doorlooptijd van woningbouwprojecten te verkorten. Wanneer tegen omgevingsvergunningen voor woningbouw tot aan de Raad van State wordt geprocedeerd, treedt in de regel ernstige vertraging op. Ontwikkelaars kiezen er in de praktijk meestal voor om pas te beginnen met bouwen nadat de vergunning onherroepelijk is. Bouwen zonder onherroepelijke vergunning is immers op eigen risico. Bovendien willen externe financiers een ontwikkeling pas financieren als sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning om te bouwen. Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om beroepsprocedures voor woningbouw te versnellen. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen categorieën projecten worden aangewezen waarvoor beroep in één instantie (bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State) en een uitsprakentermijn van 6 maanden geldt. In het ontwerpbesluit heeft de minister woningbouwprojecten voor 12 woningen of meer aangewezen als zo’n categorie. Met name op dit onderdeel van het wetsvoorstel is veel kritiek gekomen. De Afdeling Advisering van de Raad van State heeft haar ernstige twijfel uitgesproken over de vraag of de versnelde beroepsprocedure in één instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak wel uitvoerbaar is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft immers nu al te kampen met een grote werkvoorraad en personele tekorten. Op grond van de Crisis- en herstelwet gold bovendien (tot 1 januari 2024) ook al een uitsprakentermijn van zes maanden voor projecten bestaand uit meer dan 11 woningen. Die termijn werd in de praktijk al nooit gehaald. Het is daarom maar zeer de vraag of dit onderdeel van het wetsvoorstel daadwerkelijk tot een versnelling in de doorlooptijd gaat leiden. Tot slot De regierol van de overheid als het gaat om regie op betaalbare woningen en het verstevigen van de lokale prestatieafspraken is een nieuw fenomeen. De regie op aantallen woningen en locaties is oude wijn in nieuwe zakken. In de periode 1995-2005 werden zogenaamde VINEX-gemeenten (Vierde Nota ruimtelijke ordening Extra) gestimuleerd om de woningbouwproductie op te voeren. Dat was een groot succes. De toenmalige WRO voorzag in een interventiebevoegdheid voor de minister van VROM voorzover het nationaal ruimtelijk beleid werd doorkruist door de provincie die toen nog verantwoordelijk was voor de goedkeuring van bestemmingsplannen. De minister beschikte over een vervangingsbevoegdheid om zijn eigen besluit omtrent goedkeuring in de plaats te stellen van het besluit van GS. Ook nu blijven met name de randstedelijke provincies achter met het faciliteren van woningbouwlocaties terwijl gemeenten wel willen en interventie-instrumenten verdwenen zijn. Met dit wetsvoorstel worden in zoverre in feite de oude interventie-instrumenten weer herintroduceerd.  
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Wijziging Huisvestingswet 2014
Per 1 januari 2024 is de Huisvestingswet 2014 gewijzigd. Met de gewijzigde wet is het onder meer mogelijk geworden voor gemeenten om bij het verlenen van huisvestingsvergunningen vaker voorrang te geven aan personen die een maatschappelijke of economische binding hebben met de gemeente. Ook mogen gemeenten huisvestingsvergunningen bij voorrang gaan verlenen aan personen met een vitaal beroep. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden om betaalbare nieuwbouwkoopwoningen toe te wijzen met een huisvestingsvergunning. Tot slot mogen regels over woonruimtevoorraadbeheer vanaf nu niet alleen met het oog op het voorkomen van schaarste, maar ook met het oog op behoud van leefbaarheid van de omgeving, worden gesteld. Meer weten? Lees snel verder. Voorrang aan woningzoekenden met economische of maatschappelijke binding Op grond van de Huisvestingswet 2014 was het al mogelijk voor gemeenten om in de huisvestingsverordening voor daarin aangewezen categorieën woonruimten te bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die een economische of maatschappelijke binding hebben met de regio of de gemeente. Een woningzoekenden heeft volgens de Huisvestingswet 2014 een economische binding aan een regio of gemeente indien hij met het oog op de voorzieningen in het bestaan een redelijk belang heeft zich in die regio of gemeente te vestigen. Van maatschappelijke binding aan de regio of gemeente is sprake indien de woningzoekende (a) een redelijk, met de plaatselijke samenleving verband houdend belang heeft zich in die regio of gemeente te vestigen of (b) ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is dan wel gedurende de voorafgaande tien jaar ten minste zes jaar onafgebroken ingezetene is geweest van die woningmarktregio, die gemeente of dat deel van de gemeente. Tot 1 januari 2024 was de mogelijkheid om woningen bij voorrang toe te wijzen aan woningzoekenden met lokale binding (binding aan de gemeente dus, en niet slechts aan de regio) beperkt. Gemeenten mochten tot maximaal 50% van de woningen in een aangewezen categorie woonruimte bij voorrang toewijzen aan woningzoekenden met een economische of maatschappelijke binding aan de woningmarktregio (regionale binding). Binnen dit percentage mocht bij maximaal de helft voorrang worden gegeven aan woningzoekenden met een binding aan de gemeente (lokale binding). Het percentage woningen dat aan personen met lokale binding mocht worden toegewezen kwam dus effectief neer op  ten hoogste 25%. Het onderscheid tussen binding aan de woningmarktregio enerzijds en aan de gemeente (of een deel daarvan) anderzijds is met de gewijzigde wet losgelaten. Het wordt dus mogelijk om binnen het percentage van maximaal 50% van de aangewezen categorieën woonruimte de woningen volledig toe te wijzen aan personen met een lokale binding (artikel 14, lid 2). In de memorie van toelichting staat hierover dat gemeenten de laatste jaren steeds vaker gebruik maken van de bevoegdheid om regels te stellen over voorrang in de huisvestingsverordening. De behoefte om woningen toe te wijzen aan personen met een lokale binding neemt toe, zo blijkt uit onderzoek. Om te waarborgen dat de lokale huisvestingsverordening, en de daarin opgenomen regels over toewijzing aan woningzoekenden met lokale binding, is afgestemd op de andere huisvestingsverordeningen in de regio, is het college van burgemeester en wethouders verplicht om afstemming te plegen met de andere colleges in de woningmarktregio (artikel 6, lid 2). Voorrang aan vitale beroepen Volledig nieuw in de gewijzigde Huisvestingswet 2014 is de mogelijkheid om binnen de groep woningzoekenden met lokale binding bij voorrang een huisvestingsvergunning te verlenen aan personen met een vitaal beroep. In het oog springende voorbeelden zijn leerkrachten, politieagenten, brandweerlieden of medewerkers in de zorg. Door de schaarste aan woonruimte kunnen deze beroepsgroepen onvoldoende passende woonruimte vinden in de gemeente. Dit heeft tot gevolg dat ze elders op zoek gaan naar werk en er een tekort ontstaat in bepaalde gemeenten aan deze beroepsgroepen. Het is noodzakelijk en in het algemeen belang om dit effect te voorkomen, aldus de memorie van toelichting. Door voorrang te verlenen bij een huisvestingsvergunning kunnen gemeenten het tekort binnen de beroepsgroep dus oplossen. Het is aan de gemeenten zelf om in de huisvestingsverordening te bepalen wat zij onder een vitaal beroep verstaan. In de huisvestingsverordening kunnen ook regels worden gestel omtrent het minimum aantal uren of dagen dat een persoon met het vitale beroep werkzaam is in de gemeente. Ook kan binnen een bepaalde beroepsgroep een onderscheid worden gemaakt naar functie. Zo kan bijvoorbeeld een wijkagent wél als vitaal beroep, maar de HR-medewerker van de politie niet als vitaal beroep, worden aangemerkt. In de huisvestingsverordening zal telkens wel moeten worden onderbouwd waarom bepaalde beroepen voor de gemeente vitaal zijn én dat er binnen de gemeente ook schaarste is aan deze beroepen. Onderbouwd moet dus worden dat de voorrangsregels noodzakelijk, proportioneel en geschikt zijn. Toewijzing betaalbare nieuwbouwkoopwoningen Een andere belangrijke wijziging per 1 januari 2024 betreft de mogelijkheid om betaalbare nieuwbouwkoopwoningen toe te wijzen middels een huisvestingsvergunning. Voorheen was de mogelijkheid van toewijzen van koopwoningen alleen toegestaan in de gemeenten op de Waddeneilanden. In het nieuwe artikel 7, lid 2, staat dat de mogelijkheid om voor verkoop bestemde woonruimte aan te wijzen als categorie woonruimte die alleen met een huisvestingsvergunning in gebruik mag worden gegeven of genomen, van toepassing is op nieuw te bouwen koopwoningen met een koopprijs van ten hoogste € 390.000,-. De mogelijkheid om koopwoningen toe te wijzen is zoals gezegd alleen van toepassing op vanaf 1 januari 2024 nog te bouwen betaalbare nieuwbouwkoopwoningen. Dat betekent dat de eerste bewoner/koper van zo’n woning moet beschikken over een huisvestingsvergunning. De opvolgende koper/bewoner heeft al geen huisvestingsvergunning meer nodig. Het oorspronkelijke wetsvoorstel bevatte ruimere toewijzingsmogelijkheden voor betaalbare koopwoningen en beoogde de toewijzing ook mogelijk te maken voor bestaande betaalbare koopwoningen. Dit onderdeel van de wetswijziging is naar aanleiding van een amendement echter komen te vervallen. Leefbaarheid als grondslag voor woonruimtevoorraadbeheer De Huisvestingswet 2014 maakte het voorheen alleen om mogelijk om in de huisvestingsverordening regels te stellen over woonruimtevoorraadbeheer vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardigde effecten van schaarste aan woonruimte. Bij aantoonbare schaarste aan woningen in een bepaalde categorie mogen dan regels worden gesteld over omzetting, woningvorming en splitsing. Uit evaluatieonderzoek is echter gebleken dat de belangrijkste reden voor gemeenten om te willen sturen op het woonruimtevoorraadbeheer niet is gelegen in het bestrijden van schaarste, maar in het behoud van leefbaarheid van de omgeving. Zo willen sommige gemeenten in bepaalde buurten verkamering of woningsplitsing aan banden leggen omdat daarmee de leefbaarheid onder druk kan komen te staan (denk aan tekorten aan parkeerplaatsen en afvalcontainers, of geluidhinder en vervuiling). Vandaar dat het met de gewijzigde Huisvestingswet 2014 mogelijk wordt om in de huisvestingsverordening regels te stellen over woonruimtevoorraad beheer vanuit leefbaarheidsmotieven, zonder dat noodzakelijkerwijs sprake is van schaarste(artikel 2, lid 2, onder b). Leefbaarheid als grondslag voor woonruimtevoorraadbeheer is overigens niet geheel nieuw in de Huisvestingswet 2014. Met de inwerkingtreding van de Wet toeristische verhuur was het al mogelijk vanuit leefbaarheidsmotieven in de huisvestingsverordening beperkingen te stellen aan de verhuur van woningen aan toeristen (artikel 23a – 23h). De mogelijkheid om vanuit leefbaarheidsargumenten regels te stellen in het kader van  woonruimtevoorraadbeheer maakt dat overlap ontstaat met het omgevingsrecht. Gebruikelijk is immers dat onderwerpen zoals parkeren en geluidsoverlast worden gereguleerd in het bestemmingsplan, thans omgevingsplan, of met een omgevingsvergunning. In de memorie van toelichting wordt deze overlap ook onderkend. Volgens de wetgever ligt het voor de hand dat de regels in de Huisvestingswet 2014 over woonruimtevoorraadbeheer op termijn overgaan naar de Omgevingswet.  Gezien de grote implementatieopgave waar gemeenten met de komst van de Omgevingswet al voor komen te staan, is daar op dit moment van afgezien, aldus de toelichting. Provinciaal advies Tot slot is in de gewijzigde Huisvestingswet 2014 een regeling opgenomen over provinciaal advies bij de totstandkoming of wijziging van huisvestingsverordeningen. Het college van burgemeester en wethouders dient bij de voorbereiding van de vaststelling of wijziging van de huisvestingsverordening volgens het nieuwe artikel 6, lid 3, advies te vragen aan gedeputeerde staten over de over de gevolgen voor de regionale woningmarkt, de woningbouwopgave en de toepassing van artikel 14 (bindingseisen). Gedeputeerde staten dienen binnen zes weken advies uit te brengen. Het advies is niet bindend. Het college van burgemeester en wethouders mag gemotiveerd van het advies afwijken.
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Bestemmingsplan en gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden door gemeenten. De mogelijkheden zijn ruimer dan gedacht.
Mag een gemeente gebruik maken van haar privaatrechtelijke eigenaarsbevoegdheden om een planologisch toegelaten woonark uit openbaar vaarwater te verwijderen? Voor die kwestie stond de gemeente Kaag en Braassem. Hans Turenhout en Joran Tromp van LGGA stonden de gemeente bij in de procedure bij de rechtbank en het hof. Martijn Scheltema van Pels Rijcken stond de gemeente bij in de cassatieprocedure bij de Hoge Raad. Op 31 maart 2023 heeft de Hoge Raad antwoord gegeven op de vraag of het een gemeente is toegestaan om een woonark te verwijderen uit openbaar vaarwater met behulp van aan haar toekomende privaatrechtelijke eigenaarsbevoegdheden. Van belang was dat de woonark ter plaatse volgens het bestemmingsplan was toegestaan en dat geen bijzondere vergunning was vereist om de woonark ter plaatse te hebben. Waar gaat de zaak over? X was eigenaar van een woonark die lag afgemeerd op een daartoe bestemd waterperceel in het openbaar vaarwater De Drecht te Leimuiden, welk waterperceel eigendom is van de gemeente Kaag en Braassem. Het bestemmingsplan en de relevante publiekrechtelijke regelgeving stonden het afmeren van de woonark ter plaatse toe. Omdat de gemeente de aanwezigheid van een woonark onwenselijk vond, heeft zij als eigenaar van het perceel van X geëist dat hij de woonark verwijderde. Zij heeft tegelijk het bestemmingsplan aldus gewijzigd dat deze de aanwezigheid van een woonschip niet meer toestaat. Op grond van het bij deze wijziging verplicht op te nemen overgangsrecht mag de woonark echter blijven liggen. In deze civiele procedure heeft de gemeente verwijdering van de woonark gevorderd op grond van haar eigendomsrecht In de procedure heeft de gemeente betoogd dat X zonder recht of titel het waterperceel in gebruik heeft genomen en daarmee inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente. De gemeente is niet bereid om de ligplaats te verkopen of te verhuren aan X, omdat zij het beleid heeft om alleen ligplaatsen te verkopen of te verhuren als de woonbootgebruiker ook eigenaar is van de aanliggende gronden. De gemeente acht het van belang dat woonschepen vrij toegankelijk zijn voor derden en dat ook hulpdiensten de woonark makkelijk kunnen bereiken. Dat is niet het geval als de gebruiker van de woonark geen eigenaar is van de aanliggende gronden. Zoals hiervoor is aangegeven was de woonark wegbestemd maar mocht gelet op het overgangsrecht blijven liggen. Het was derhalve publiekrechtelijk niet mogelijk om het woonschip te verwijderen. Nu de gemeente eigenaar is van het waterperceel waar de ligplaats zich bevindt en X geen toestemming had om het waterperceel in gebruik te nemen meende de gemeente dat zij X kon sommeren de ligplaats met zijn woonark te verlaten. De vordering is in eerste aanleg door de rechtbank Den Haag toegewezen, waarna X de woonark heeft verwijderd en verkocht. Het hof Den Haag heeft de vordering echter alsnog afgewezen, omdat de gemeente naar zijn oordeel misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt, gelet op genoemd overgangsrecht. Daartegen keert zich het cassatieberoep van de gemeente. X heeft zich onder andere verweerd met een beroep op de doorkruisingsleer en met de stelling dat de gemeente misbruik maakt van haar bevoegdheid om hem geen privaatrechtelijke toestemming te verlenen voor het gebruik van het waterperceel terwijl het bestemmingsplan het gebruik van het waterperceel ten behoeve van een ligplaats wel toestaat. Oordeel Hof Het hof oordeelde als volgt. Doorkruising en misbruik van bevoegdheid 8.1 [appellant] heeft zich tegen de vordering van de Gemeente voorts verweerd met een beroep op de doorkruisingsleer en met de stelling dat de Gemeente misbruik van haar bevoegdheid maakt, omdat zij weigert om [appellant] privaatrechtelijke toestemming te geven voor het gebruik van het waterperceel. 8.2 Bij beoordeling van dat verweer en de grieven die daarop gebaseerd zijn neemt het hof tot uitgangspunt dat het de Gemeente in beginsel vrij staat zich te beroepen op haar positie als eigenaar van het waterperceel en de daaraan verbonden rechten uit te oefenen. Die vrijheid is echter niet onbeperkt. Ten aanzien van openbare zaken met een publieke bestemming, zoals wegen en openbare wateren, geldt immers dat de rechthebbende het gebruik van een dergelijke zaak door anderen overeenkomstig die publieke bestemming heeft te dulden. Het onderwerpen van dergelijk gebruik aan privaatrechtelijke voorwaarden is niet toegestaan. Gaat het echter om bijzonder gebruik, dat wil zeggen een gebruik dat een bijzonder beslag op de openbare zaak legt, dan is privaatrechtelijke regulering wel mogelijk, althans voor zover daarmee geen publiekrechtelijke regeling onaanvaardbaar wordt doorkruist en de eigenaarsbevoegdheid niet wordt misbruikt. Het hof neemt tot uitgangspunt dat het afmeren van een woonark in openbaar vaarwater een vorm van bijzonder gebruik is dat de eigenaar niet behoeft te dulden. 8.3 Bij de vraag of er sprake is van een onaanvaardbare doorkruising van een publiekrechtelijke regeling, moet worden onderzocht of de overheid, ingeval haar bij een publiekrechtelijke regeling ter behartiging van zekere belangen bepaalde bevoegdheden zijn toegekend, die belangen ook mag behartigen door gebruik te maken van haar in beginsel krachtens het privaatrecht toekomende bevoegdheden, zoals aan het eigendomsrecht ontleende bevoegdheden. Wanneer de betrokken publiekrechtelijke regeling daarin niet voorziet, is voor de beantwoording van deze vraag beslissend of gebruik van de privaatrechtelijke bevoegdheden die regeling op onaanvaardbare wijze doorkruist. Daarbij moet onder meer worden gelet op inhoud en strekking van de regeling (die mede kan blijken uit haar geschiedenis) en op de wijze waarop en de mate waarin in het kader van die regeling de belangen van de burgers zijn beschermd, een en ander tegen de achtergrond van de overige geschreven en ongeschreven regels van publiekrecht. Van belang is voorts of de overheid door gebruikmaking van de publiekrechtelijke regeling een vergelijkbaar resultaat kan bereiken als door gebruikmaking van de privaatrechtelijke bevoegdheid, omdat, zo zulks het geval is, dit een belangrijke aanwijzing is dat geen plaats is voor de privaatrechtelijke weg. 8.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de woonark van [appellant] in het waterperceel legaal was afgemeerd, in die zin dat de publiekrechtelijke voorschriften het afmeren van de woonark ter plaatse toestonden en dat daarvoor geen afzonderlijke vergunning was vereist. De door de Gemeente doorgevoerde wijziging van het bestemmingsplan in 2018, waarmee de woonark werd wegbestemd, bracht daarin op zichzelf geen verandering: door het overgangsrecht zou de woonark ter plaatse mogen blijven liggen. De publiekrechtelijke regeling met betrekking tot het wijzigen van het bestemmingsplan, voorzag er dus niet in dat de woonark zou moeten worden verwijderd en gaf de Gemeente dus ook geen bevoegdheid die verwijdering te bewerkstelligen. 8.5 De Gemeente heeft zich in deze procedure op het standpunt gesteld dat zij haar eigenaarsbelangen nastreeft en dat er reeds om die reden van een doorkruising van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) geen sprake is. De door haar genoemde belangen kunnen naar het oordeel van het hof echter niet worden aangemerkt als eigenaarsbelangen, maar zijn feitelijk belangen van ruimtelijke ordening. De Gemeente heeft immers aangevoerd wel bereid te zijn een gebruiks- of huurovereenkomst (of een koopovereenkomst) te sluiten met eigenaren van woonarken, maar dat in dit geval niet te willen doen omdat [appellant] geen eigenaar is van de aanpalende grond. Een gebruiks- of huurovereenkomst zou de eigenaren van die grond opzadelen met overlast en onnodige procedures. De Gemeente hanteert bovendien een uitsterfbeleid voor woonarken (randnummer 13 memorie van antwoord). Daarbij vindt de Gemeente het onwenselijk dat de woonark niet vrij toegankelijk is voor hulpdiensten (randnummer 14 memorie van antwoord). De Gemeente heeft bovendien gesteld een einde te willen maken aan de publiekrechtelijke mogelijkheid om ter plaatse met een woonark te liggen. Daarvoor is volgens de Gemeente nodig dat [appellant] ook feitelijk geen gebruik meer kan maken van de ligplaats omdat hij anders onder het overgangsrecht komt te vallen (randnummer 31 memorie van antwoord). 8.6.1 Hoewel de Wro de toepassing van privaatrechtelijke bevoegdheden van een publiekrechtelijke eigenaar niet uitsluit, mag die toepassing geen misbruik van bevoegdheid opleveren. De wijze waarop de Gemeente thans haar bevoegdheid als eigenaar inzet, levert echter een dergelijk misbruik op. Aan dat oordeel ligt het volgende ten grondslag. 8.6.2 Zoals de rechtbank terecht overwoog maakt de eigenaar van de woonark zonder recht of titel gebruik van het waterperceel van de Gemeente. Toen de woonark in 2013 ter plaatse werd afgemeerd, is de Gemeente niet opgekomen tegen de inbreuk op haar eigendom. De Gemeente heeft de situatie ter plaatse geaccepteerd, kennelijk mede omdat de eigenaar van de aanpalende grond akkoord was met de woonark (randnummer 22 memorie van antwoord). In 2016 liet de Gemeente nog aan de rechtsvoorganger van [appellant] weten dat het niet noodzakelijk werd geacht om de woonark te verplaatsen (productie 4 memorie van grieven). Dat de Gemeente, naar zij stelt, pas eigenaar is geworden van het waterperceel als gevolg van de regeling van aanwas en afslag en daarom lange tijd niet kon handhaven, is niet doorslaggevend. In ieder geval in 2010 heeft de Gemeente een voorganger van [appellant] , [naam 2], bericht dat het waterperceel eigendom van de Gemeente was en dat [naam 2] huur zou moeten betalen. Toen de (veel grotere) woonark (die later van [appellant] werd) in 2013 ter plaatse werd afgemeerd, had de Gemeente zich daartegen dus als eigenaar al kunnen verzetten. 8.6.3 Pas nadat een geschil was ontstaan tussen [appellant] en de eigenaren van het grondperceel en nadat de Gemeenteraad de situatie ter plaatse planologisch wilde wijzigen, is de Gemeente zich op haar positie als eigenaar gaan beroepen. Zoals hiervoor is overwogen doet zij dat echter niet om haar belangen als eigenaar te beschermen, maar primair om te voorkomen dat de woonark onder het overgangsrecht valt en verder om te voorkomen dat de eigenaar van het grondperceel problemen met [appellant] ondervindt. 8.6.4 Op grond van het publiekrecht zou de woonark van [appellant] ondanks de gewijzigde planologische inzichten bij de Gemeenteraad onder het overgangsrecht vallen en dus bij een wijziging van het bestemmingsplan (publiekrechtelijk) legaal ter plaatse kunnen blijven liggen. Voor alle duidelijkheid: uit overweging 54.4 van de uitspraak van de Afdeling volgt dat uitsluitend het gebruik van de woonark als woning niet als bestaand gebruik onder het overgangsrecht valt. Het overgangsrecht beschermt wel het recht om ter plaatse een ligplaats te hebben. Het publiekrecht geeft de Gemeente, met andere woorden, niet de bevoegdheid om de verwijdering van de woonark die zij jarenlang heeft toegestaan, te bewerkstelligen. De inzet van haar privaatrechtelijke bevoegdheid als eigenaar is volgens de eigen stellingen van de Gemeente juist noodzakelijk omdat zij met het publiekrecht niet de door haar gewenste verwijdering van de woonark kan bewerkstelligen. De Gemeente zet, met andere woorden, haar bevoegdheid als eigenaar in dit geval in om de werking van het publiekrechtelijke overgangsrecht illusoir te maken. Daarmee dreigen door de inzet van het privaatrecht de rechten van [appellant] op grond van het overgangsrecht teniet te worden gedaan. 8.6.5 Het overgangsrecht dient mede ter bescherming van eigenaren zoals [appellant] , die daardoor bij een wijziging van de planologische inzichten van de Gemeenteraad niet op stel en sprong hoeven plaats te maken. Toepassing van privaatrechtelijke bevoegdheden op een manier die ertoe strekt dat [appellant] de woonark moet verwijderen, ondergraaft die bescherming. Daarvoor zijn de rechten die de Gemeente als eigenaar toekomen echter niet bedoeld. 8.6.6 De Gemeente komt bovendien niet op voor haar eigen belangen, maar voor de belangen van de eigenaar van de aanpalende grond. De Gemeente heeft niet onderbouwd hoe haar belangen als eigenaar daarmee zijn gediend. Het zijn feitelijk belangen van ruimtelijke ordening of volkshuisvesting die de Gemeente met een beroep op haar positie als eigenaar wil dienen. Dat het de Gemeente feitelijk om andere belangen dan haar eigen belangen als eigenaar gaat, blijkt ook uit het feit dat zij de woonark ter plaatse jarenlang (in ieder geval sinds maart 2013, toen de ark van [appellant] ter plaatse is afgemeerd (randnummer 19 akte wijziging eis in eerste aanleg) heeft geaccepteerd. Onder die omstandigheden maakt de Gemeente misbruik van haar bevoegdheid om nu als eigenaar geen toestemming voor het gebruik van het waterperceel te verlenen en de verwijdering van de woonark na te streven. Van enig zwaarwegend belang dat haar handelen rechtvaardigt, is in het licht van het voorgaande geen sprake. 8.7 Uit het arrest van de Hoge Raad van 9 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BX0736, AB 2013/1), waarop de Gemeente zich onder meer heeft beroepen, volgt niet iets anders. In die zaak was sprake van een gebruiker van een perceel die weigerde een hem voorgelegde gebruikersregeling aan te gaan en de daarbij behorende gebruikersvergoeding te betalen. Die weigering rechtvaardigde de ontruiming van het perceel ondanks het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen de publiekrechtelijke bevoegdheid tot het verlenen van een ontheffing van een verbod enerzijds en de privaatrechtelijke bevoegdheid toestemming te geven voor het gebruik van een perceel anderzijds. In dit geval is van een weigering van [appellant] om een vergoeding te betalen voor het gebruik van het perceel van de Gemeente geen sprake, maar doet zich de situatie voor dat de Gemeente op andere gronden dan een dergelijke weigering de ontruiming wil bewerkstelligen. 8.8 De conclusie is dan ook dat de Gemeente, door haar eigenaarsbevoegdheden aan te willen wenden om te voorkomen dat de woonark wordt beschermd door het overgangsrecht en de Gemeente geen (zwaarwegend) eigen belang heeft om het gebruik van het waterperceel niet langer toe te staan, misbruik van haar bevoegdheid maakt. De gemeente stelt cassatie in tegen dit arrest bij de Hoge Raad en de Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof en heeft daarvoor niet veel woorden nodig. De aanwezigheid van de woonark was volgens het bestemmingsplan toegestaan. Verder stond vast dat voor de woonark geen vergunning vereist was en dat dus ook geen publiekrechtelijke toestemming was gegeven. Nu geen publiekrechtelijke toestemming vereist was komt volgens de Hoge Raad geen betekenis toe aan de rechtspraak van de Hoge Raad over de vraag in hoeverre na het geven van publiekrechtelijke toestemming tot gebruik van overheidseigendom nog plaats is voor weigering van privaatrechtelijke toestemming. In het arrest Amsterdam/Geschiere oordeelde de Hoge Raad dat als een gemeente een publiekrechtelijke vergunning verleent aan iemand om een standplaats in te nemen op gemeentegrond, de gemeente vervolgens niet privaatrechtelijk kan weigeren om die standplaats in te nemen. Het onder die omstandigheden gebruik maken van je eigenaarsbevoegdheden levert misbruik van bevoegdheid op. In het onderhavig geval had de gemeente Kaag en Braassem niet een publiekrechtelijke vergunning verleend aan X maar beriep X zich slechts op het voor iedereen geldende bestemmingsplan. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt dat dit niet voldoende is en dat de gemeente onder deze omstandigheden wel een beroep kan doen op haar privaatrechtelijke eigenaarsbevoegdheden. Oordeel Hoge Raad De Hoge Raad oordeelt kernachtig: Het hof heeft geoordeeld dat het de Gemeente in beginsel vrijstaat zich te beroepen op haar positie als eigenaar van het waterperceel en om de daaraan verbonden rechten uit te oefenen. Ook heeft het geoordeeld dat het afmeren van een woonark in openbaar vaarwater een vorm van bijzonder gebruik is dat de eigenaar niet behoeft te dulden, en dat de Wro het gebruik van privaatrechtelijke bevoegdheden door een publiekrechtelijke eigenaar niet uitsluit. Deze – in cassatie terecht niet bestreden – uitgangspunten brengen, in het licht van hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen, met zich dat de planologische bestemming met het daaraan verbonden overgangsrecht de rechten van de Gemeente als eigenaar van het waterperceel jegens [verweerder] onverlet laat. De Gemeente mocht haar eigenaarsbevoegdheden ook inzetten om publieke belangen5 te behartigen. Conclusie Zo lang een gemeente niet expliciet publiekrechtelijke toestemming heeft verleend om bijzonder gebruik te mogen maken van gemeentelijk eigendom, bijvoorbeeld in de vorm van een ligplaatsvergunning of standplaatsvergunning, kan de gemeente gebruik maken van haar privaatrechtelijke eigenaarsbevoegdheden om dit bijzondere gebruik te verbieden of te reguleren. De gemeente kan niet met bijzondere privaatrechtelijke voorwaarden het normale gebruik van publieke zaken overeenkomstig de bestemming verbieden. Het gebruik van een openbare weg als weg of openbaar vaarwater als vaarweg kan derhalve niet via het privaatrecht beperkt worden. Contact Hans Turenhout en Joran Tromp van LGGA stonden de gemeente Kaag en Braassem bij in de procedure bij de rechtbank en het hof. Martijn Scheltema van Pels Rijcken stond de gemeente bij in de cassatieprocedure bij de Hoge Raad. Voor vragen over deze zaak of vergelijkbare kwesties kunt u contact opnemen met Hans Turenhout of Joran Tromp.
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Einde aan de bouwvrijstelling, hoe nu verder?
“Bouwvrijstelling stikstof van tafel, maar geen algehele bouwstop” zo kopte het persbericht van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (“de Afdeling”) op 2 november 2022 over de tussenuitspraak in de procedure over het project Porthos. Volgens de Afdeling voldoet de bouwvrijstelling stikstof niet aan het Europese natuurbeschermingsrecht. Dit betekent dat de bouwvrijstelling niet meer gebruikt mag worden voor bouwprojecten. Dit heeft tot gevolg dat per bouwproject opnieuw onderzocht dient te worden wat de gevolgen zijn van stikstofdepositie voor Natura 2000-gebieden. Meer weten over de bouwvrijstelling, het oordeel van de Afdeling en de gevolgen van deze uitspraak voor de bouwsector? Lees dan verder. (Het persbericht van de Raad van State leest u hier) De bouwvrijstelling voor stikstofdepositie In 2019 heeft het kabinet een aantal maatregelen aangekondigd voor een structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Als onderdeel van deze structurele aanpak is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking getreden (over de Wsn schreef ik eerder een blog). Eén van de kernonderdelen van de Wsn was de invoering van de partiële vrijstelling, ook wel de bouwvrijstelling genoemd. De bouwvrijstelling hield kortgezegd in dat de stikstofdepositie die vrijkomt tijdens de bouwfase is vrijgesteld van de vergunningplicht. Tegelijkertijd met de invoering van de partiële bouwvrijstelling zijn maatregelen getroffen om de stikstofuitstoot nog verder te verminderen en de natuur te verbeteren. Volgens de wetgever is dit pakket aan maatregelen heel robuust en effectief en zal het met zekerheid leiden tot een structurele en landelijke verbetering van stikstofgevoelige natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Hierdoor zal volgens de wetgever het gebruik van de bouwvrijstelling niet aan het verwezenlijken van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden in de weg staan. Porthos project Het Porthos project ziet op het transporteren en opslaan van CO2 van de industrie in de Rotterdamse haven in lege gasvelden onder de Noordzee. Voor de uitvoering van dit project moet een compressorstation worden gebouwd en moet het gasproductieplatform P18-A in de Noordzee worden omgezet in een platform voor opslag van CO2. Voor de uitvoering van dit project is een inpassingsplan vastgesteld en zijn verschillende vergunningen verleend. Voor de uitvoering van dit project is gebruik gemaakt van de bouwvrijstelling. Door de hiervoor genoemde tussenuitspraak van de Afdeling is dat nu niet meer mogelijk. Er zal (opnieuw) moeten worden onderzocht of het Porthos project zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase significante effecten zal hebben voor Natura 2000-gebieden (de zogenoemde voortoets). Blijkt uit deze voortoets dat de significante effecten niet zijn uitgesloten, dan zal een passende beoordeling moeten worden gemaakt waarbij wordt onderzocht of de instandhoudingsdoelstellingen van een Natura 2000-gebied door het uitvoeren van het project in gevaar komen. Standpunten in Porthos zaak Volgens de Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (MOB) leidt het plan in de bouwfase tot stikstofdepositie in een aantal beschermde Natura 2000-gebieden. Volgens de MOB hadden de ministers een passende beoordeling moeten maken. Dat is echter niet gebeurd. De ministers stelden daarentegen dat een passende beoordeling niet nodig is omdat gebruik is gemaakt van de bouwvrijstelling. De MOB meent echter dat deze bouwvrijstelling in strijd is met de Europese Habitatrichtlijn. Oordeel van de Afdeling De Afdeling oordeelt dat uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU volgt dat voorafgaand aan het uitvoeren van een project een voortoets moet worden gemaakt waarbij moet worden beoordeeld of het project significant gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Kunnen de significante gevolgen niet worden uitgesloten dan moet een passende beoordeling worden gemaakt. Ook volgt uit de rechtspraak van het Hof dat er voorwaarden gelden voor het meenemen van maatregelen in een voortoets of een passende beoordeling. Die maatregelen moeten daadwerkelijk zijn uitgevoerd en de te verwachte voordelen moeten vaststaan op het moment van onderzoek. Dat was echter niet het geval bij de maatregelen waar de wetgever de partiële bouwvrijstelling mee heeft onderbouwd. Hoe nu verder?  Op bouwprojecten waarvan de stikstofuitstoot heel beperkt is, zal het vervallen van de bouwvrijstelling nauwelijks invloed hebben. Voor grotere bouwprojecten zullen er wel aanzienlijke gevolgen zijn. Voor deze bouwprojecten moet worden teruggevallen op de situatie zoals die gold zonder toepassing van de bouwvrijstelling. Dat wil zeggen dat per bouwproject (alsnog) een voortoets en zo nodig een passende beoordeling moet worden gemaakt. Volgens de Afdeling leidt dit niet tot een algehele bouwstop maar leidt dit wel tot een verzwaring van de onderzoeklasten omdat onderzocht moet worden of het bouwproject niet alleen in de gebruiksfase maar ook in de bouwfase significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Voor het Porthos project betekent de tussenuitspraak dat geen gebruik kan worden gemaakt van de algemene bouwvrijstelling. De initiatiefnemers van het project hebben een nieuw rapport laten opstellen waarin een ecologische beoordeling is gemaakt van de stikstofeffecten van het project. Daaruit volgt volgens de initiatiefnemers dat het project zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase geen significante gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden. Contact Voor vragen kunt u contact opnemen met Hans Turenhout of een van onze andere specialisten van het Team Overheid. Zij staan u graag te woord. Auteur: Lizzy Augustinus 
Bel Hans Turenhout