12 december 2024

Afspraken Woontop

12 december 2024

Gisteren, 11 december 2024, vond in Nieuwegein de Woontop plaats. Tijdens deze Woontop hebben het Rijk, overheden, corporaties en marktpartijen concrete afspraken gemaakt over hoe ze de realisatie van nieuwe woningen willen versnellen naar 100.000 woningen per jaar. 

Meer woningen, minder regels

Twee derde van alle nieuwe woningen moet betaalbaar zijn en het bouwtempo moet omhoog. In Utrecht, Lisserbroek, Nieuw-Vennep West en Lansingerland moeten 75.000 woningen extra gebouwd worden. Belemmerende regels en procedures worden geschrapt en bij nieuwbouw wordt aangesloten bij uniforme eisen die aansluiten bij EU-regelgeving. Er zal ook meer gebouwd worden voor specifieke doelgroepen, zoals jongeren en ouderen. Met het programma STOER – Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving – worden regels geschrapt die de bouw van woningen onnodig in de weg zitten. Er zullen geen eisen meer worden opgelegd die zwaarder zijn dan ingevolge EU-regelgeving of het Bbl.

Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Mona Keijzer heeft op 11 december 2024 de Tweede Kamer geïnformeerd over de Woontop. Bij de brief hoort een aantal bijlagen waarin de afspraken zijn neergelegd en die voortbouwen op de afspraken uit het Regeerprogramma en de Uitvoeringsagenda wonen. De daarin genoemde partijen gaan zich inspannen om de afspraken uit te voeren.

Het bouwen van betaalbare woningen is topprioriteit omdat uit onderzoek is gebleken dat het bouwen van duurdere woningen wel leidt tot doorstroming maar niet vanuit goedkopere woningen. Er wordt doorgestroomd van duur naar duur.

Versnelling en innovatie in woningbouw

Het is de bedoeling dat de ontwikkel- en bouwtijd van woningen van 10 jaar naar 7 jaar gaat door een betere samenwerking tussen betrokken partijen. Extra woningen moeten ontstaan door slimmer om te gaan met bestaande gebouwen door op grote schaal te werken aan transformatie, optoppen en woningdelen. Mantelzorgwoningen, maar ook woningen voor de eigen (pleeg)kinderen op eigen erf worden vergunningvrij gemaakt. Partijen hebben locatielijsten gemaakt waar woningen moeten komen; voor 1 juli 2025 moeten marktpartijen en corporaties concrete plannen maken voor locaties. Tot en met 2030 zijn concrete afspraken gemaakt over aantallen te realiseren woningen.

Er zijn afspraken gemaakt om meer te bouwen rondom Schiphol zonder dat dit leidt tot beperkingen voor de luchtvaart.

Tot slot

Voor de zomer van 2025 moeten besluiten genomen zijn over aanpassing van regelgeving waardoor bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot woningbouw aanmerkelijk worden versneld. Het Rijk ondersteunt de realisatie van nieuwe woningen met de inzet van circa 20 miljard euro. De Wet versterking regie volkshuisvesting van voormalig minister De Jonge die nu bij de Kamer ligt moet in ieder geval een versnelling van de procedures opleveren. Partijen verwachten kennelijk veel van onderlinge afstemming en het schrappen van nationale koppen op bestaande EU-regelgeving maar het is natuurlijk de vraag of de Woontop het keerpunt gaat zijn en daadwerkelijk een oplossing is voor het woningtekort. We komen er gauw op terug.

Heeft u vragen over de Woontop? Neem dan gerust contact op met Hans Turenhout.

Auteur
Mr. J.J. (Hans) Turenhout

Advocaat & Partner

Deze berichten vindt u mogelijk ook interessant

Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Eerste uitspraak over wijzigingssystematiek omgevingsplan
Op 30 april 2025 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) een uitspraak gedaan die inzicht biedt in hoe de omgevingsrechtelijke praktijk er de komende jaren uit zal zien (ECLI:NL:RVS:2025:1928). De uitspraak betreft een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam en biedt een voorbeeld van de uitdagingen waar alle gemeenten in Nederland mee te maken krijgen. Gemeenten hebben namelijk tot eind 2031 de tijd om de regels van de zogenoemde bruidsschat te laten vervallen en het tijdelijke deel van het omgevingsplan om te zetten naar het nieuwe definitieve omgevingsplan. Waar gaat de uitspraak over? Vanaf 1 januari 2024 bestaat het omgevingsplan van gemeenten uit een tijdelijk deel, ook wel het omgevingsplan van rechtswege genoemd. Dit tijdelijke deel bevat onder andere geldende bestemmingsplannen en de zogenoemde bruidsschat, een verzameling regels die automatisch onderdeel uitmaakt van het omgevingsplan. Met de invoering van de Omgevingswet zijn bepaalde regels van het Rijk overgedragen aan gemeenten. Om gemeenten de tijd te geven deze regels goed te verwerken, zijn deze bepalingen voorlopig opgenomen in de bruidsschat. Deze bruidsschat staat in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan van elke gemeente. Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten de bevoegdheid om deze regels binnen hun omgevingsplan aan te passen. In de uitspraak van de Afdeling gaat het om het “Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling”. Met dit besluit wordt voorzien in een eerste wijziging van het Omgevingsplan van de gemeente Amsterdam. Enerzijds worden een aantal regels uit de bruidsschat, al dan niet gewijzigd, verplaatst naar andere hoofdstukken in het Omgevingsplan. Anderzijds wordt een groot aantal regels opgenomen in het nieuwe deel van het Omgevingsplan, waarmee de komende jaren bestaande bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten kunnen worden vervangen. Hoe ziet het wijzigingsbesluit eruit? Opmerkelijk is de structuur die de gemeente Amsterdam voor dit besluit heeft gekozen. Voor de regels in het nieuwe deel moet onderscheid worden gemaakt tussen ruimtelijke regels die met het besluit tot wijziging direct overal zijn gaan gelden en ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn. De ruimtelijke regels die nog nergens van toepassing zijn, hebben een geografisch werkingsgebied van slechts een vierkante millimeter in het IJmeer. Dit betekent in feite dat deze regels nog nergens gelden. Het voordeel hiervan is dat deze regels, die geschikt zijn voor herhaalde toepassing, kunnenworden gebruikt om de vele honderden ruimtelijke plannen in Amsterdam te vervangen. Om deze regels in de toekomst op een andere locatie te laten gelden, hoeft bij toekomstige besluiten tot wijziging van het Omgevingsplan alleen het geografisch werkingsgebied ervan te worden aangepast. Ook voor de ruimtelijke regels die direct overal zijn gaan gelden, is iets opmerkelijks te constateren. Het komt voor dat een bestemmingsplan regels bevat over hetzelfde onderwerp als de nieuwe ruimtelijke regels, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden. In verschillende artikelen van het Omgevingsplan wordt daarom verwezen naar het begrip ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan’, waarmee met name een bestemmingsplan wordt bedoeld. Deze besluiten blijven deel uitmaken van het tijdelijke deel totdat ze door nieuwe regels worden vervangen via een besluit tot wijziging van het Omgevingsplan. In het Omgevingsplan wordt vervolgens aangegeven dat dit deel nog geldt met de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel nog niet vervallen’. Indien dat het geval is, wordt in het Omgevingsplan verduidelijkt wat de situatie is: zo kan het nieuwe deel niet van toepassing zijn, of wordt er een voorrangsregeling opgenomen. Er zijn ook regels en regelonderdelen waarvan is bepaald dat de daarin opgenomen regels uitsluitend gelden ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijk plan tijdelijk deel vervallen’. Wat oordeelt de Afdeling? Het beroep van appellant in de zaak bij de Afdeling richtte zich op de vrees voor nadelige gevolgen voor de gebruiksmogelijkheden van zijn panden als gevolg van de wijziging van het Omgevingsplan. De Afdeling stelt vast dat aan de betreffende panden de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ is toegekend. Uit de planregels volgt dat de planregel waar de vrees van appellant uit voortkomt, ter plaatse van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’, niet van toepassing is. Nu de planregel niet van toepassing is, kan appellant hier ook geen beperkingen van ondervinden. Daarnaast wordt ingegaan op een andere bijzondere constructie. Appellant wijst op een planregel met betrekking tot parkeren, die in beginsel van toepassing is op zijn panden. Er is echter ook een voorrangsbepaling opgenomen in het Omgevingsplan. Deze bepaalt dat, indien de geldende bestemmingsplannen verwijzen naar gemeentelijke parkeernormen die afwijken van de normen in het Omgevingsplan, de normen uit de bestemmingsplannen blijven gelden. Pas wanneer de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’ wordt verwijderd voor de betreffende panden, zullen de normen uit het Omgevingsplan van toepassing worden. Dit kan alleen met een wijziging van het Omgevingsplan, waartegen door appellant beroep kan worden aangetekend. Het beroep van appellant wordt daarmee ongegrond verklaard en het bestreden besluit blijft in stand. Conclusie Dit wijzigingsbesluit illustreert hoe gemeenten stapsgewijs kunnen toewerken naar een volledig geharmoniseerd omgevingsplan, een proces dat uiterlijk in 2031 voltooid moet zijn. Tegelijkertijd laat de uitspraak zien dat dit proces juridisch en inhoudelijk complex kan zijn. Heeft u vragen over deze uitspraak of advies nodig bij het omzetten van het omgevingsplan? Neem gerust contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht!
Dominique Fransen
Dominique Fransen
Advocaat
Bevroren huren, gesmolten beloftes
Inleiding Gisteren (16 april 2025) hebben de coalitiepartijen een akkoord bereikt over de voorjaarsnota. In de voorjaarsnota is onder andere afgesproken dat de sociale huren in 2025 en 2026 worden bevroren. Dit betekent dat woningcorporaties de komende twee jaar de sociale huren niet mogen verhogen. Deze afspraak staat haaks op de Nationale Prestatieafspraken (“NP”) die Aedes, de VNG en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: het “Rijk”) eerder sloten. In dit artikel worden de implicaties van deze koerswijziging besproken, en de mogelijkheden die woningcorporaties hebben om daartegen in verweer te komen. Nationale prestatieafspraken De NP zijn gesloten met als doel de beschikbaarheid van betaalbare woningen te vergroten, bestaande woningen te verduurzamen en de leefbaarheid in buurten te verbeteren. Recent zijn deze afspraken herijkt voor de periode 2025–2035. Zo hebben partijen in de NP als doel gesteld om ten minste vanaf 2029 ervoor te zorgen dat woningcorporaties 30.000 sociale huurwoningen per jaar bouwen. Ook hebben partijen aanvullende maatregelen afgesproken om de bouw op korte termijn te versnellen, met de ambitie om in 2027 al 30.000 nieuwe woningen per jaar te bouwen. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat woningcorporaties woningen met energielabel E, F of G versneld gaan verduurzamen, door onder andere uiterlijk in 2030 675.000 bestaande woningen te isoleren.  Voor 2025 spraken partijen af dat de maximale huursomstijging 4,5% bedraagt. Deze afspraak is bedoeld als alternatief voor de eerdere koppeling aan de cao-loonontwikkeling, die tot ongewenst hoge stijgingen zou leiden. Tegelijkertijd is expliciet opgenomen dat bij deze maximering oog wordt gehouden voor de investeringsopgave van woningcorporaties. Voor 2026 is afgesproken dat de huursomstijging maximaal een driejaarsgemiddelde van de inflatie mag betreffen. Omdat “een meer stabiel huurverhogingsbeleid de voorkeur heeft”. Gevolgen Als het kabinet instemt met de voorjaarsnota en daarmee met het bevriezen van de sociale huren voor de komende twee jaar, heeft dit een groot effect op de financiële haalbaarheid van de gemaakte afspraken. Het zorgt namelijk voor een groot gat in de investeringscapaciteit van woningcorporaties, terwijl woningcorporaties dat geld hard nodig hebben om aan de gemaakte afspraken met betrekking tot bijvoorbeeld woningbouw en verduurzaming te voldoen. Aedes heeft berekend dat er zonder huurverhoging een investeringscapaciteit van € 26 miljard verloren gaat tot 2030. Concreet betekent dit dat de nieuwbouw van 90.000 huurwoningen of de isolatie van 750.000 bestaande woningen niet door kan gaan. Daarmee zullen de eerdergenoemde afspraken niet, of in ieder geval een stuk minder, haalbaar zijn. Mogelijkheden Woningcorporaties hebben een aantal mogelijke opties om actie te ondernemen. In gesprek gaan De eerste stap is om te proberen in overleg te treden met het Rijk. In de NP is afgesproken dat partijen met elkaar in gesprek gaan als een van de partijen de afspraken niet langer financieel haalbaar acht. Partijen kunnen dan gezamenlijk (bijgestelde) afspraken maken op basis van de situatie en omstandigheden van dat moment. Daarbij noemt de NP drie mogelijkheden: extra Rijksmiddelen, extra inkomsten genereren en terugbrengen van de aantallen genoemd in de NP (met betrekking tot verduurzaming, nieuwbouw en extra verkoop). De vraag is echter of een dergelijk overleg iets oplevert. Er is weinig vertrouwen dat bijvoorbeeld extra Rijksmiddelen zullen worden vrijgemaakt. Ook het genereren van extra inkomsten lijkt geen optie: de inkomsten uit de huuropbrengst zijn voor de komende jaren juist lager geworden met het bevriezen van de huren. Niet gebonden aan NP Daarnaast is in het NP een aanknopingspunt te vinden op grond waarvan woningcorporaties kunnen besluiten zich niet meer aan het NP te houden. Op de laatste pagina van de NP staat namelijk het volgende: “Partijen spreken af dat indien het kabinet beleid doorvoert dat een significant effect heeft op de financiële haalbaarheid van deze afspraken, waardoor deze niet meer financieel haalbaar zijn, partijen hieraan niet langer gehouden kunnen worden”. Omdat het beleid van het kabinet een groot effect heeft op de financiële haalbaarheid van de afspraken, kunnen woningcorporaties zich op het standpunt stellen dat zij niet meer aan deze afspraken gehouden zijn. Naar de rechter? Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om naar de rechter te stappen en om te proberen om  het Rijk bijvoorbeeld tot nakoming van de NP te dwingen. In de NP zijn concrete afspraken gemaakt over de huurstijgingen voor 2025 en de daarop volgende jaren. Daar wordt nu van afgeweken. Voor de afdwingbaarheid van afspraken hebben partijen in de NP afgesproken dat voor het behalen van de opgave partijen elkaar zo nodig aan de gemaakte afspraken kunnen houden “met inzet van het instrumentarium vanuit wet- en regelgeving”. Deze laatste zin is erg ruim geformuleerd. Wat daar precies mee bedoeld wordt, is niet duidelijk, maar mogelijk zou beargumenteerd kunnen worden dat op grond hiervan de weg naar (ook) de civiele rechter open staat indien een partij zich niet aan de afspraken houdt, zoals nu het geval is. Afronding Vandaag (17 april 2025) moet het kabinet hier een besluit over nemen. Het is nog niet bekend wat het kabinet heeft besloten. Wij houden de ontwikkelingen goed in de gaten. Wilt u sparren over de mogelijkheden? Neem contact op met Dominique Fransen, Charlotte Roozemond een van onze advocaten van de sectie Huurrecht.  
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Salderen bij parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte van een bouwplan geldt in beginsel dat parkeerbehoefte van de bestaande situatie in mindering wordt gebracht op de parkeerbehoefte van de nieuwe situatie. Dit wordt ook wel salderen genoemd. In de uitspraak van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1313) oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Hierna ga ik nader in op de aspecten die relevant zijn voor het salderen bij parkeren. Bestaand parkeertekort blijft buiten beschouwing Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten bij saldering van parkeerbehoefte. Dit houdt in dat alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de behoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte van de bestaande situatie. Objectieve vaststelling bestaande parkeerbehoefte nodig De bestaande parkeerbehoefte moet voor saldering in zekere mate objectief kunnen worden vastgesteld. Dit kan bijvoorbeeld door middel van eerdere vergunningen, maar ook door andere feiten en omstandigheden. Dit volgt onder meer uit de uitspraak van de Afdeling van 6 oktober 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2189). In dat concrete geval werd de parkeerbehoefte van de bestaande situatie vastgesteld op basis van het bedrijfsvloeroppervlak en de geldende parkeernorm.   Leegstand niet relevant voor salderen In de uitspraak van 15 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1574) heeft de Afdeling expliciet overwogen dat leegstand van een pand gedurende een zekere periode niet relevant is voor de vraag of gesaldeerd kan worden. Dit betekent dat een pand dat al enige tijd leegstaat nog steeds een parkeerbehoefte kan hebben die in mindering kan worden gebracht op de parkeerbehoefte van een nieuw bouwplan. Uiteraard geldt ook bij leegstand dat de parkeerbehoefte van de vorige functie objectief moet kunnen worden vastgesteld. Invloed parkeerbeleid Uit de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025 blijkt dat ook wanneer het parkeerbeleid van de gemeente salderen niet expliciet toestaat of zelfs uitsluit, bij het bepalen van de parkeerbehoefte alleen rekening moet worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan ten opzichte van de bestaande parkeerbehoefte. Dit behoeft echter nog niet te betekenen dat het parkeerbeleid geen enkele invloed op de mogelijkheden van salderen kan hebben. Uit de uitspraak van 15 mei 2019 lijkt te volgen dat in parkeerbeleid grenzen kunnen worden gesteld in geval van salderen bij leegstand, bijvoorbeeld door daarin op te nemen dat bij leegstand langer dan drie jaar niet meer gesaldeerd mag worden. Piekmoment In de uitspraak van 26 maart 2025 heeft de Afdeling voorts overwogen dat er bij salderen eveneens moet worden bezien of de bestaande parkeerbehoefte niet op hetzelfde moment van de dag ontstaat als de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie. Naar mijn mening geldt dit met name in de gevallen dat niet op eigenterrein in de parkeerbehoefte wordt voorzien. Contact Heeft u vragen over het berekenen van de parkeerbehoefte bij omgevingsvergunningen of in het kader van het wijzigen van het Omgevingsplan? Neem dan contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht.
Reinout Oudijk 1
Reinout Oudijk
Advocaat
Een procedeerverbod tegen een omgevingsvergunning?
Voor veel ontwikkelaars en overheden is het herkenbaar: een partij die (soms meermaals) bezwaar en/of beroep instelt tegen een omgevingsplan en/of omgevingsvergunning. Op 11 april 2025 heeft de Hoge Raad een belangrijk arrest gewezen over de (on)mogelijkheden om via de civiele rechter op te treden tegen zulke bestuursrechtelijke procedures. De belangrijkste lessen van dit arrest – en tips voor de praktijk bij gebiedsontwikkeling – zijn: Ontwikkelaars kunnen bij de civiele rechter een procedeerverbod tegen bestuursrechtelijke procedures vorderen. De kans dat zo’n procedeerverbod slaagt omdat een bepaalde partij misbruik van recht maakt door keer op keer op te komen tegen bestuursrechtelijke besluiten, is zeer klein. Zorg voor een goed vergunningstraject: hoe beter de onderbouwing, hoe kleiner de kans op een succesvol bezwaar. Wees voorbereid op procedures: neem vertragingen door bezwaar en/of beroep mee in de planning. Casus: woningbouwproject Weespersluis In de gemeente Weesp wordt door een ontwikkelaar in fases een nieuwe woonwijk aangelegd. Een stichting die onder andere natuurbehoud tot doel heeft voert al jaren procedures tegen besluiten over de aanleg van deze woonwijk (17 procedures in totaal). De stichting heeft bezwaar gemaakt en vervolgens beroep ingesteld tegen de omgevingsvergunning voor het realiseren van een gedeelte van de woningen. Volgens de stichting vereiste het exploitatieplan een gelijktijdige en parallelle ontwikkeling van groen- en woonvoorzieningen en werd daaraan in dit geval niet voldaan. Voor de ontwikkelaar was de maat na deze nieuwste bestuursrechtelijke rechtsgang vol. Zij vorderde bij de civiele rechter in kort geding een gebod om het beroep tegen de beslissing op bezwaar in te trekken. Volgens de ontwikkelaar was sprake van misbruik van (proces)recht en werd daardoor onrechtmatig gehandeld door de stichting. Oordeel hof en Hoge Raad De Hoge Raad stelt voorop dat in dit geval de ontwikkelaar bij de civiele rechter een gebod tot intrekking van de bestuursrechtelijke procedure kan vorderen, omdat de bestuursrechter niet zo’n verbod kan opleggen en ook niet kan worden voorzien in een beëindiging van de bestuursrechtelijke procedure op korte termijn. Het hof oordeelt dat niet kan worden vastgesteld dat de stichting tegen beter weten in een evident kansloos beroep heeft ingesteld bij de bestuursrechter. Dit wordt door de Hoge Raad bevestigd. Ook van misbruik van (proces)recht is geen sprake. Volgens de Hoge Raad had het hof voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van een situatie dat het belang van de ontwikkelaar zodanig onevenredig wordt geschaad dat de stichting in redelijkheid haar bevoegdheid niet kon uitoefenen. Bij dit oordeel benadrukt de Hoge Raad de uitoefening van een grondrecht door de stichting. Bovendien is het algemeen bekend dat tegen verleende omgevingsvergunningen bestuursrechtelijke procedures kunnen worden gevoerd waarmee onzekerheid gepaard gaat. Het door de stichting ingestelde beroep schaadt de ontwikkelaar dus niet onevenredig. Contact Wilt u meer weten over het voorkomen van bestuursrechtelijke procedures tegen verleende omgevingsvergunningen? Neem dan contact op met Reinout Oudijk of Rosalie Geurtsen. 
Anke van de Laar 2
Anke van de Laar
Advocaat
Niet deugdelijk (kunnen) zoeken? Kostbare zaak!
Volgens vaste jurisprudentie mag in Woo-zaken in beginsel worden uitgegaan van de stelling van een bestuursorgaan dat niet meer documenten zijn aangetroffen zolang die stelling niet ongeloofwaardig voorkomt. Bij de beoordeling van de geloofwaardigheid wordt betrokken op welke wijze het onderzoek door het bestuursorgaan is verricht. In de uitspraak van 26 maart 2025 betrok de Afdeling daarbij de doorzoekbaarheid van de systemen. Zoekslag Het onderhavige verzoek om openbaarmaking van informatie was afkomstig van Achmea en ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Oldambt. Het college had het verzoek aanvankelijk afgewezen, maar had hangende bezwaar een zoekslag verricht door aan de vakafdelingen te vragen om te zoeken naar documenten aan de hand van verschillende relevante zoektermen. Daarop heeft het college alsnog documenten openbaar gemaakt. In beroep is nogmaals een zoekslag verricht. Daarbij zijn geen nieuwe documenten gevonden. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de gemeentelijke documentsystemen moeilijk doorzoekbaar zijn. In het systeem voor binnenkomende post kan alleen op bestandsnaam worden gezocht. In het overkoepelende systeem kan wel op zoektermen worden gezocht. Daarin kunnen echter ingescande brieven die als pdf-bestand zijn opgeslagen moeilijk worden gevonden, omdat alleen de bestandsnaam en niet de inhoud van deze brieven op zoektermen kan worden doorzocht. Beoordeling zoekslag De Afdeling oordeelt dat het college de gemaakte zoekslagen weliswaar voldoende inzichtelijk heeft gemaakt, maar niet het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om documenten te achterhalen. De door het college gebruikte zoektermen en -methoden voldoen volgens de Afdeling niet. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het systeem voor binnenkomende post onvoldoende doorzoekbaar is, doordat de binnenkomende post alleen op bestandsnaam kan worden doorzocht. De bestandsnaam geeft immers lang niet altijd een weerspiegeling van de inhoud. Ook het overkoepelende systeem is beperkt doorzoekbaar omdat de ingescande documenten niet inhoudelijk op zoektermen kunnen worden doorzocht. Volgens de Afdeling zijn de zoekslagen daarom ondeugdelijk. Niet ongeloofwaardig? Het college had weliswaar toegelicht waarom vermoedelijk niet meer documenten waren gevonden, maar de Afdeling acht dat niet geloofwaardig. Daarbij herhaalt de Afdeling allereerst dat de digitale zoekslagen onzorgvuldig zijn uitgevoerd omdat de documentsystemen onvoldoende doorzoekbaar zijn. Daarnaast acht de Afdeling het onwaarschijnlijk dat er tussen een bepaalde periode niet meer documenten zijn opgesteld en opgeslagen. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college geen verklaring heeft voor het feit dat een brief uit die periode wel door de gemeente is ingebracht in een civiele procedure. Gevolgen Deze ongeloofwaardige stelling heeft voor de gemeente aanzienlijke gevolgen. Omdat het college volgens de Afdeling de beslissing op bezwaar tegen beter weten in heeft genomen, ziet de Afdeling aanleiding om af te wijken van een forfaitaire vergoeding van proceskosten. Daarbij overweegt de Afdeling dat Achmea steeds opnieuw en met succes heeft aangedrongen op het verrichten van nieuwe zoekslagen en dat de door Achmea gevraagde documenten uiteindelijk ook zijn gevonden, maar in het kader van een civiele procedure. Dit heeft Achmea volgens de Afdeling onnodig op proceskosten gejaagd. De proceshandelingen die Achmea heeft moeten verrichten zijn voor een belangrijk deel namelijk het gevolg van het ondeugdelijk documentbeheer aan de zijde van het college en de daardoor onzorgvuldige zoekslagen. Daardoor liggen de kosten die Achmea heeft moeten maken voor rechtsbijstand aanzienlijk hoger dan het bedrag dat op grond van het forfaitaire stelsel voor vergoeding in aanmerking kan komen.   Zo draait het college voor op de werkelijke proceskosten, ter hoogte van ruim € 23.000,-. Vragen? Heeft u vragen over het onderwerp Woo-zaken, dan kunt u contact opnemen met Anke van de Laar of met een van de andere advocaten van het team Overheid.
Coline Norde 1
Coline Norde
Advocaat
Grote stap voor monumentenbehoud
Op 2 april 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een belangrijke uitspraak gedaan (ECLI:NL:RVS:2025:1475) over het handhavend optreden door middel van een last onder bestuursdwang wanneer een rijksmonument niet wordt onderhouden, waardoor het voortbestaan van het monument in gevaar komt. Deze last kan niet worden gebaseerd op de Erfgoedwet, maar wel op de Wabo. Voorts kan de last verder strekken dan alleen het wind- en water dichtmaken van het monument. De kosten van bestuursdwang kunnen zowel verhaald worden op de huidige eigenaar als op de voormalig eigenaar. Ons kantoor stond de gemeente Wassenaar bij in deze procedure inzake rijksmonument Ivicke. In deze blog leest u meer over de wettelijke basis van de last, de reikwijdte van de last en het kostenverhaal. Tot slot wordt stilgestaan bij de wettelijke basis onder de Omgevingswet en het belang van deze uitspraak onder de Omgevingswet. Wettelijke basis Het college van burgemeester en wethouders had de last onder bestuursdwang gebaseerd op artikel 11, eerste lid, van de Monumentwet 1988, in samenhang bezien met artikel 10.18 van de Erfgoedwet, en op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 (zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet) staat dat het verboden is om een beschermd monument te beschadigen of te vernielen. Met artikel 10.18 van de Erfgoedwet is aan voornoemd artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 toegevoegd: “, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is,”. De Afdeling komt tot de conclusie dat de instandhoudingsplicht die met artikel 10.18 van de Erfgoedwet aan artikel 11, eerste lid, van de Monumentwet 1988 is toegevoegd niet in werking is getreden. In artikel 9.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Erfgoedwet staat namelijk dat artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals dit luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet, van kracht blijft. De instandhoudingplicht stond voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet echter niet in artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988. Dat het de bedoeling van de wetgever was om aan artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 een instandhoudingsplicht toe te voegen die zou gelden tot het moment dat de Omgevingswet in werking zou treden, maakt dit niet anders. Het college kon de instandhoudingsplicht dan ook niet aan de last ten grondslag leggen. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een beschermd monument te slopen, verstoren, verplaatsen of in enig opzicht wijzigen, herstellen, gebruiken of laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.   De Afdeling oordeelt dat het college de last onder bestuursdwang wel kon baseren op artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo. Hiertoe heeft de Afdeling overwogen dat (ook) in strijd met dit artikel wordt gehandeld, wanneer door het nalaten het voortbestaan van een monument in gevaar komt. Uit rapporten van de Monumentwacht blijkt dat door achterstallig onderhoud sprake was van lekkages, wat onder meer heeft geleid tot houtrot- en zwamaantastingen in het rijksmonument. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wabo. Reikwijdte last De Afdeling oordeelt dat de last verder kan strekken dan alleen het wind- en water dichtmaken van het monument. Voors oordeelt de Afdeling dat de 24 door het college gelaste herstelmaatregelen niet verder strekken dan nodig is om de overtreding te beëindigen en dat de last niet onevenredig is. Daarnaast kon gelet op de urgentie van de werkzaamheden niet worden gewacht op de door de (voormalig)eigenaar gewenste herontwikkeling, aangezien daarover op korte termijn geen duidelijkheid te verwachten was. Kostenverhaal In het besluit tot opleggen van de last was op grond van artikel 5.18 van de Wabo opgenomen dat deze mede geldt jegens de rechtsopvolger van degene aan wie het besluit is opgelegd alsmede jegens iedere verdere rechtsopvolger. Hangende de bezwaarprocedure was het rijksmonument verkocht. Het college heeft de kosten voor de uitvoering van de bestuursdwang zowel behaald op de voormalig als op de huidig eigenaar. De Afdeling is van oordeel dat het college dit kon doen. Hiertoe heeft de Afdeling overwogen dat in artikel 5.18 van de Wabo niet is bepaald dat het niet meer mogelijk zou zijn de kosten te verhalen op de oorspronkelijk overtreder. Artikel 5.18 van de Wabo bepaalt dat het handhavingsbesluit mede geldt ten aanzien van de rechtsopvolger. Dat betekent dat het handhavingsbesluit ten aanzien van de oorspronkelijk overtreder zijn gelding behoudt en dat het bestuursorgaan de kosten van de tenuitvoerlegging kan verhalen op zowel de overtreder als zijn rechtsopvolger. Dat is ook het geval als de tenuitvoerlegging van de bestuursdwang plaatsvindt na de rechtsopvolging, aangezien het voor het verhalen van de kosten niet relevant is of hij het in zijn macht heeft de overtreding te (doen) beëindigen. Omgevingswet Op de hiervoor besproken last was nog het wettelijk kader van toepassing dat gold voordat de Omgevingswet per 1 januari 2024 in werking is getreden. Sindsdien staat de instandhoudingsplicht in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Anders dan artikel 10.18 van de Erfgoedwet, zien wij geen aanleiding voor het oordeel dat dit artikel van het Bal niet inwerking zou zijn getreden. Thans kan een last als de onderhavige derhalve ook worden gebaseerd op de instandhoudingsplicht. Het oude artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wabo staat in artikel 5.1 van de Omgevingswet. Op grond van 5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Omgevingswet is het verboden om zonder omgevingsvergunning een rijksmonumentenactiviteit te verrichten. In bijlage A bij de Omgevingswet wordt een rijksmonumentenactiviteit gedefinieerd als een activiteit inhoudende het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Ook dit artikel zou aan een last als de onderhavige ten grondslag kunnen worden gelegd. Daarnaast blijft voornoemde uitspraak van de Afdeling ook onder de Omgevingswet van groot belang, omdat deze uitspraak inzicht biedt in de reikwijdte van een dergelijke last. Contact Heeft u vragen over wat wel/niet/wanneer gelast kan worden indien een rijksmonument niet goed wordt onderhouden? Of andere vragen op het gebied van handhaving of kostenverhaal?  Neem dan contact op met Coline Norde of één van onze andere specialisten van team Bestuursrecht.