24 maart 2023

Deliveroo: ontwikkelingen op het gebied van zzp’ers

Vandaag heeft de Hoge Raad beslist dat de Deliveroo-bezorgers werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst, en niet op basis van een overeenkomst van opdracht. Op zichzelf is die uitkomst niet zo verrassend. Wel is de motivering van de uitspraak van de Hoge Raad interessant. Wij bespreken de hoofdlijnen.

Alle omstandigheden van het geval

De Hoge Raad benadrukt dat de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst moet worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval. De volgende omstandigheden worden daarbij door de Hoge Raad expliciet benoemd:

  1. De aard en duur van de werkzaamheden;
  2. De wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald;
  3. De inbedding van het werk en de werker in de organisatie en de bedrijfsvoering;
  4. Het al dan niet bestaan van een verplichting het werk persoonlijk uit te voeren;
  5. De wijze waarop de contractuele regeling tussen partijen tot stand is gekomen;
  6. De wijze waarop de beloning wordt bepaald en uitgekeerd;
  7. De hoogte van deze beloningen;
  8. Of de werker commercieel risico loopt;
  9. Of de werker zich als ondernemer gedraagt (bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een opdrachtgever verbindt).

De omstandigheden die de Hoge Raad noemt, zijn niet nieuw. De opsomming vormt feitelijk een samenvatting van de bestaande rechtspraak over de vraag wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst.

Plannen van het kabinet

In de voortgangsbrief van Minister van Gennip van 16 december 2022 is aangekondigd dat het plan is om de invulling van het gezagscriterium – noodzakelijk om het bestaan van een arbeidsovereenkomst aan te nemen – nader uit te werken. In dat kader zijn drie hoofdelementen genoemd:

  1. De klassieke ondergeschiktheid;
  2. Het zelfstandig ondernemerschap;
  3. De organisatorische inbedding van het werk in de onderneming van de werkverschaffer (denk aan de leraar die lesgeeft op school).

De laatste twee elementen zien we ook terug in de uitspraak van de Hoge Raad.

Zelfstandig ondernemerschap

De Hoge Raad lijkt meer aandacht te vestigen op de vraag of de werker zich als een ondernemer gedraagt (omstandigheid 9). Er worden namelijk vijf elementen benoemd die in dat kader een rol kunnen spelen. De nadruk van de Hoge Raad op dit element komt dus overeen met de plannen van het kabinet. Indien een werker zich als ondernemer gedraagt, is dat een belangrijke indicatie dat hij geen arbeidsovereenkomst heeft.

Inbedding van het werk in de organisatie

De organisatorische inbedding van het werk én van de werker wordt door de Hoge Raad als één van de mogelijk relevante omstandigheden genoemd (omstandigheid 3). In het arrest wordt aan deze omstandigheid geen extra gewicht toegekend ten opzichte van de andere omstandigheden. De Hoge Raad benoemt dat dit onderwerp de aandacht van de Nederlandse en Europese wetgever heeft en ziet daarom geen aanleiding om daar een oordeel over te geven.

Het is dus wachten op de wetgever

De uitspraak van de Hoge Raad brengt ons niet veel meer duidelijkheid in de vraag wanneer sprake is van een arbeidsovereenkomst. Het blijft een afweging van alle feitelijke omstandigheden van het geval en dus blijft er rechtsonzekerheid bestaan.

Minister Van Gennip heeft aangekondigd ernaar te streven medio 2023 een conceptwetsvoorstel ter internetconsultatie voor te leggen. Daarmee zou een ingangsdatum per 1 januari 2025 haalbaar moeten zijn. Wij houden u uiteraard op de hoogte.

Contact

Mocht u in de tussentijd vragen hebben over de kwalificatie van uw overeenkomsten, denken wij natuurlijk graag met u mee. Neem contact op met Annemiek Varkevisser of één van de andere leden van Team Arbeidsrecht voor advies.

Auteur
Mr. A.W.A. (Annemiek) Varkevisser

Advocaat

Meer artikelen van Team Arbeidsrecht lezen?

Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Toeslag voor overuren bij deeltijd
Het verbod op discriminatie staat in Europa hoog in het vaandel. De werkgever mag geen onderscheid maken tussen parttimers en fulltimers tenzij daarvoor een objectieve rechtvaardiging bestaat (zie ook artikel 7:648 BW). Datzelfde geldt voor indirecte discriminatie op basis van geslacht. In een belangrijke recente uitspraak van het Hof van Justitie ging het om de vraag of sprake is zo’n verboden onderscheid als fulltimers een toeslag krijgen bij overwerk en parttimers die toeslag (pas) krijgen zodra zij meer dan fulltime werken  (de uitspraak is vindbaar via zaaknummers C-184/22 en C-185/22 of ECLI:EU:C:2024:637). De kern van de zaak Het Duitse Manteltarifvertrag, een algemene collectieve arbeidsovereenkomst, bepaalt dat werknemers (pas) recht hebben op een toeslag over overwerk als zij buiten de arbeidstijd van een voltijds werknemer hebben gewerkt. Enkele Duitse vrouwen meenden dat zij door die bepaling werden gediscrimineerd, omdat zij als deeltijders minder snel recht hadden op toeslag dan voltijders. Hierbij stelden de vrouwen dat ook sprake was van (indirecte) discriminatie op grond van geslacht, omdat mensen die niet voltijd werken vaker vrouw zijn dan man. Het Hof van Justitie is het met de vrouwen eens dat de bepaling de genoemde bepaling in het Manteltarifvertrag discriminatoir is. Het Hof van Justitie overweegt niet dat betalen van verschillende toeslagen voor full- en parttimers geheel is uitgesloten, maar dat daarvoor wel de hoge drempel van “objectieve rechtvaardiging” moet worden gehaald. Daarnaast moet de maatregel proportioneel en subsidiair (geschikt) zijn. Dat zou dan aan de hand van zeer precieze en concrete gegevens en kenmerken van de arbeidsvoorwaarde moeten worden bepaald. In het Manteltarifvertrag was wel geprobeerd om die hoge lat te halen. Vastgelegd was dat met de overwerktoeslagbepaling  was bedoeld om te voorkomen dat (i) deeltijders financieel zwaarder op werkgevers zouden drukken en (ii) juist voltijders zouden worden gediscrimineerd (omdat hun uurloon per uur overwerk minder hard zou stijgen dan dat van deeltijders). Het Hof van Justitie oordeelt in dit geval dat de bepaling in het Manteltarifvertrag niet geschikt was om haar doel te bereiken. Volgens het Hof leiden deze regels er namelijk enerzijds toe dat overwerk vaker aan deeltijders zal worden gevraagd (want goedkoper) en anderzijds hoeft toeslag voor deeltijders helemaal geen discriminatie van voltijders op te leveren (mits de voltijd toeslag wordt omgerekend naar het deeltijdpercentage). Daarmee sneuvelt de overwerkbepaling uit het Manteltarifvertrag. Forse gevolgen voor de Nederlandse arbeidsrechtpraktijk De gevolgen in Nederland kunnen aanzienlijk zijn. In veel Nederlandse cao’s zijn immers op een vergelijkbare wijze de overwerktoeslag geregeld. De uitspraak van het Hof van Justitie maakt helder dat cao-partijen aan de slag moeten. Overwerkbepalingen zullen anders moeten worden geformuleerd of ten minste beter worden gemotiveerd. Ook werkgevers met een eigen arbeidsvoorwaardenregeling zullen is tot aanpassingen te komen. Vanuit het perspectief van werknemers geldt dat mogelijk aantrekkelijk is om eerst te opteren voor een parttime contract (voor werkgevers nauwelijks tegen te houden) en vervolgens bij ieder overwerkverzoek de vinger op te steken om de overwerktoeslag te incasseren. Als in uw bedrijf toeslagen worden gehanteerd voor overwerk, dan kan dat tot complexe situaties leiden. Heeft u naar aanleiding van dit bericht specifieke vragen? Neem dan vooral contact op met mij of één van mijn collega-arbeidsrechtspecialisten.
Jaap Harrijvan
Jaap Harrijvan
Advocaat
Temper
Het kan onder omstandigheden van belang zijn om vast te stellen of bepaald werk wordt uitgevoerd op basis van een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht. Die vaststelling (de ‘kwalificatie’) kan bijvoorbeeld relevant zijn voor (ontslag)bescherming van de werkende. Over de kwalificatie van dit soort overeenkomsten is de afgelopen tijd veel te doen in de politiek; er wordt een wetsvoorstel voorbereid dat deze kwalificatie beter zou regelen. Dat is voor werkgevers/opdrachtgevers van groot belang, omdat het handhavingsmoratorium per 1 januari 2025 vervalt. De inspectie zal daarna handhavend gaan optreden en boetes gaan opleggen als een opdrachtovereenkomst eigenlijk een arbeidsovereenkomst blijkt te zijn. De kwalificatievraag wordt ook steeds vaker aan de rechter voorgelegd.  In veel van die (twijfel)gevallen – aangespannen door de opdrachtnemer/werknemer of vakbonden – wordt nu geoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Maar in de zaak Temper oordeelde de rechter anders. Waarin verschilt deze zaak en welke lessen kunnen daaruit worden getrokken?    De Temper-uitspraak Op het platform van Temper schrijven werkers met een btw-nummer en soms een KvK-inschrijving zich in om beschikbaar te zijn voor werk. Zij kunnen desgewenst verzekeringen (bijvoorbeeld tegen arbeidsongeschiktheid) afsluiten. Opdrachtgevers kunnen hun werk aanbieden en uurtarieven invoeren (vanaf een bepaald minimum). Werkers kunnen zich voor de klussen zelf aanmelden. Opdrachtgevers zien dan statistieken van de werkers (bijvoorbeeld beoordelingen en opkomstpercentages) en kiezen op basis daarvan de werker voor hun opdracht. Temper heeft vervolgens een model-opdrachtovereenkomst beschikbaar. Nadat het werk is uitgevoerd, vult de werker zijn gewerkte uren in en kan de opdrachtgever de uren accepteren of een tegenvoorstel doen. Het platform genereert dan een factuur, met uitsplitsing van enerzijds kosten van de werker en anderzijds het platform zelf. Betalingen verlopen via een factoringmaatschappij; Temper betaalt geen van de partijen. De opdrachtgever kan de werker vervolgens desgewenst beoordelen. Werkers kunnen zich laten vervangen, maar moeten daar zelf voor zorgen. Bij Temper geldt een maximum aantal werkuren per werker. De rechter oordeelt dat al deze feiten bij elkaar er niet op duiden dat de werkers in dienst zijn van Temper en dat Temper dus geen uitzendbureau is. De rechter meent in de eerste plaats namelijk dat geen sprake is van formeel werkgeverschap. Temper heeft met andere woorden geen gezag over het werk. Temper bepaalt immers niet hoe en wanneer het werk wordt uitgevoerd en de manier waarop de contracten tussen werkers en opdrachtgevers tot stand komen. Dat bepalen die partijen zelf. Temper gebruikt geen algoritmes en adviseert niet. Het kan zelf ook geen disciplinaire maatregelen opleggen. Ten tweede acht de rechter het relevant dat Temper de beloningen niet zelf bepaalt, terwijl betaling van loon een kenmerk is van een arbeidsovereenkomst. Bij werk via Temper kan de beloning verschillen De facturering loopt bovendien via een factoringbedrijf. Een uniforme wijze van facturering is wat betreft de rechter onvoldoende onderscheidend en dus wijst dat niet per se op een arbeidsovereenkomst. Overigens komt het risico van het wegvallen van een opdracht voor rekening van de werker, hetgeen volgens de rechter ook niet duidt op een arbeidsovereenkomst. De rechter overweegt dat de klussen weliswaar niet ingewikkeld zijn en vaak op basis van een arbeidsovereenkomst worden uitgevoerd, maar dat dit feit  niet opweegt tegen de andere indicaties die duiden op een opdrachtovereenkomst. Temper verplicht ook niemand om te werken en laat de werkers ook toe zich te laten vervangen, hetgeen ook een contra-indicatie is voor een arbeidsovereenkomst. Tenslotte kan de optie tot verzekering tegen arbeidsongeschiktheid en de (beperkte) mate van ondernemerschap in dit geval niet opwegen tegen de afwezigheid van werkgeversgezag en de manier waarop betaling plaatsvindt. Uitspraak Temper anders dan verwacht? Op 24 maart 2023 gaf de Hoge Raad in de welbekende Deliveroo-uitspraak meer duidelijkheid over de relevante omstandigheden bij de beoordeling van een (arbeids)overeenkomst. De door de Hoge Raad genoemde omstandigheden moeten allemaal tegen elkaar worden afgewogen. In de nadien verschenen rechtspraak en literatuur lijkt het er op dat bij twijfel vaak moet worden vastgesteld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. Na Deliveroo volgden uitspraken in zaken tegen Uber, Getir en Gorillas. Ook zogeheten platforms, websites waarop vraag naar en aanbod van arbeid bij elkaar wordt gebracht, worden vaker als (uitzend)werkgever gekwalificeerd. Een voorbeeld daarvan was het bedrijf Helpling, dat intussen niet meer in Nederland opereert. In het geval van Temper vond de rechter dat het platform een digitaal prikbord en geen althans te weinig werkgever is. Dat krijgt nog een staart, want hoger beroep is al aangekondigd. Onze inschatting is dat het oordeel van de rechter prima in hoger beroep zou kunnen standhouden, maar dat neemt niet weg dat de rechtsontwikkeling blijft neigen naar een dienstverband. Kunnen wij u helpen? Als u werkenden uitzendt of geregeld met een (mogelijk) uitzendbureau of zzp-achtige personen werkt, kan dat complexe vragen oproepen. Wilt u meer lezen over uitzendwerk? Lees dan bijvoorbeeld ook onze blog over de geldigheid van relatiebedingen bij uitzending. Heeft u specifiekere vragen? Neem dan vooral contact op met Jaap Harrijvan of één van onze andere arbeidsrechtspecialisten. Met een brede blik op achttien verschillende rechtsgebieden staan wij u graag tot dienst.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Quarterly Report Arbeidsrecht
Het Nederlandse arbeidsrecht is complex en verandert voortdurend. Dat vraagt van werkgevers een scherpe en vooruitziende blik. La Gro denkt vooruit en informeert u actief over ontwikkelingen, zodat u zich volledig op uw organsatie kunt blijven richten. La Gro deelt regelmatig inzichten op diverse juridische gebieden, omdat het delen van inzichten belangrijk is om duurzaam vooruit te komen. Dit Quarterly Report is bedoeld om een kort overzicht te geven van belangrijke ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht in het afgelopen kwartaal. We kijken ook vooruit naar ontwikkelingen die mogelijk actie van werkgevers vereisen. Voor regelmatige updates en nadere informatie kunt u verder kijken op onze website. Als u dit kwartaalsignaal graag direct via e-mail wilt ontvangen, dan kunt u het onderstaande formulier invullen.  Ontwikkelingen op het gebied van wetgeving Wetsvoorstel modernisering concurrentiebeding In een nieuw wetsvoorstel wordt een nieuw wettelijk kader uiteengezet voor concurrentiebedingen. De internetconsultatiefase voor dit voorstel is nu afgerond. Als het voorstel (als verwacht) tot wet wordt, zal de overeenkomst en handhaving van concurrentiebedingen in nieuwe arbeids­overeenkomsten aanzienlijk veranderen. Klik hier voor meer informatie over dit onderwerp. Wetsvoorstel Overgang van onderneming in faillissement Een nieuw wetsvoorstel regelt de overgang van werknemers bij de overname van een failliete onderneming. Het voorstel laat ruimte voor een objectieve en transparante methode  om een gedeelte van de werknemers niet over te nemen  en regelt voor dat soort overnames de werking van concurrentiebedingen en de raadpleging van werknemers. Klik hier voor meer informatie over dit onderwerp. Invoering van Rouwverlof Samenvallend met een breder voornemen om de wetgeving voor buitengewoon verlof opnieuw vorm te geven, is een apart wetsvoorstel gericht op de invoering van een geheel nieuwe vorm van verlof: rouwverlof. Deze vorm van verlof zou het huidige verlof tussen overlijden en begrafenis verlengen en een minimumnorm van vijf dagen stellen in geval van verlies van partner of minderjarig kind.  Klik hier voor meer informatie over dit onderwerp. Ontwikkelingen in jurisprudentie Nieuwe loot aan de Xella-stam Als een langdurig zieke werknemer met wie de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig kan worden beëindigd, daarom verzoekt, moet de werkgever aan de ontbinding meewerken, behalve in uitzonderlijke gevallen. De Hoge Raad verduidelijkt nu hoe moet beoordeeld moet worden of dat speelt. Hier leest u daarover meer. Relatiebeding in strijd met Waadi  In een recente uitspraak verklaart het Gerechtshof in Den Bosch het relatiebeding van een werknemer ambtshalve nietig, nadat was gebleken dat hij feitelijk (ook) uitzendwerk had verricht. De uitspraak bevat belangrijke lessen over uitzendwerk, relatiebedingen en de invloed van Europees recht in uw contracten.  Klik hier voor meer informatie.    Ziektegeld vereist geen ziekmelding Nadat een werkgever redelijkerwijs kan weten dat een werknemer ziek is, moet juist gehandeld worden. Elke (onbedoelde) schending van wettelijke verplichtingen kan een werkgever duur komen te staan. Onlangs heeft het Gerechtshof Den Haag beoordeeld of ziekmelding relevant is in het kader van die verplichtingen. Lees hier meer over deze uitspraak. Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt Krapte op de arbeidsmarkt houdt aan   Op de Nederlandse arbeidsmarkt is nog steeds sprake van krapte, maar die nam in het eerste kwartaal van 2024 wel iets af. De verhouding van het aantal vacatures per 100 werklozen daalde naar 110, vergeleken met 114 vacatures in het vierde kwartaal van 2023. De werkloosheid steeg tegelijkertijd licht tot 3,7%. Loonsverhoging aan het begin van Q3 Veel werknemers zullen hun loon per 1 juli 2024 zien stijgen. Veel cao’s voorzien daarin. Op dezelfde dag zal ook het wettelijk minimumloon voor alle werknemers met 3,08% stijgen. Werkgevers zullen hun salarisadministratie waar nodig moeten aanpassen. Voor meer informatie over het correct uitbetalen van (minimum)lonen, klik hier. Gevolgen van het regeerakkoord 177 dagen na de verkiezingen hebben vier politieke partijen een regeerakkoord bereikt. De belangrijkste voorstellen met betrekking tot de arbeidsmarkt zijn: lagere belastingen op arbeid, meer inzet op vaste contracten, verkorting van de maximale werkloosheidsuitkering naar 18 maanden, voortzetting van belangrijke lopende wetsvoorstellen (waaronder de Wet Vbar, de Wtta en de modernisering van de concurrentiebedingen) en slechts nog compensatie van transitievergoedingen voor kleine werkgevers. Het regeerakkoord bevat geen voorstellen om het ontslagstelsel te wijzigen. Hoe kan La Gro u van dienst zijn?  Het tweede kwartaal van 2024 brengt veel nieuwe ontwikkelingen op het gebied van arbeidsrecht. Ook breder blijft het recht zich ontwikkelen. Bent u benieuwd welke ontwikkelingen voor uw organisatie van belang zijn? Heeft u een dringende kwestie binnen uw organisatie? Met uitgebreide kennis op achttien rechtsgebieden kan La Gro breed met u meedenken. Neem gerust contact op met Gerard Zuidgeest of een van onze collega-experts om te informeren naar de mogelijkheden. Samen vooruit, voor duurzame groei.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Wettelijk minimumloon update
In Nederland is het minimumloon geregeld in de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (“WML”). Dit geldt niet voor werknemers die buiten Nederland werken, tenzij ze in Nederland wonen en hun werkgever hier ook gevestigd is. Werknemers jonger dan 21 jaar komen in aanmerking voor een percentage van het volwassen minimumloon en voor werknemers jonger dan 18 jaar geldt geen minimumloon. Tot 1 januari 2024 gold een minimumloon per maand (gebaseerd op maximaal 40 uur per week). Hierdoor verschilde het minimumloon per uur per sector, omdat in verschillende sectoren (nog altijd) verschillende werkuren per week gelden. Vanaf 1 januari 2024 geldt een minimumuurloon. Dat maakt misbruik en onderbetaling beter vindbaar. Het nieuwe minimumuurloon is gebaseerd op een 36-urige werkweek. Werknemers die 40 uur per week werken, zagen hun minimumloon dus extra hard stijgen, al blijft het mogelijk om extra werkuren te compenseren met betaalde vrije tijd, mits dit in de cao is geregeld en schriftelijk is overeengekomen. Het minimumloon is een bruto bedrag dat elk jaar op 1 januari en 1 juli wordt aangepast, meestal op basis van de procentuele verandering van de contractlonen in verschillende sectoren. Na sterke stijgingen in 2023 steeg het minimumloon op 1 januari 2024 nog met 3,75%. Veel werknemers zullen hun loon per 1 juli 2024 opnieuw zien stijgen. Veel cao’s voorzien in dergelijke verhogingen, ook voor werknemers die meer dan het minimumloon verdienen. Maar ook voor werknemers zonder cao stijgt het wettelijk minimumloon verder, met 3,08%.  Werkgevers moeten waar nodig dus hun salarisadministratie aanpassen om aan de nieuwe wettelijke minimumlonen te voldoen. Daarbij moeten ze rekening houden met een correcte berekening van het minimumloon. Voor een vergelijking tussen het daadwerkelijke loon en het geldende minimumloon mag alleen gekeken worden naar bepaalde (zuiver financiële) looncomponenten; inkomsten in natura en bepaalde financiële inkomenscomponenten, zoals vakantiegeld en eindejaarsuitkeringen, tellen niet mee. Noodzakelijke kosten in verband met de dienstbetrekking mogen niet aan de werknemer in rekening worden gebracht als hierdoor het loon onder het minimumloon komt. Bij overwerk of meer dan voltijd werken (bijvoorbeeld 40 uur terwijl de cao 36 uur voorschrijft), moet de werkgever dit compenseren in tijd of geld. Onjuiste betaling van salaris kan financiële gevolgen hebben. Als een werknemer te weinig salaris heeft ontvangen, kan hij het verschil tot vijf jaar na dato nog vorderen. Dat geldt dus ook voor salarisbetalingen onder het minimumloon. Dergelijke late loonbetalingen kunnen ook leiden tot verschuldigdheid van een wettelijke verhoging, die kan oplopen tot 50% van het oorspronkelijke loonbedrag. Overigens kan de Nederlandse Arbeidsinspectie bij niet-naleving van de WML bestuurlijke boetes opleggen en in bepaalde gevallen zelfs de bedrijfsvoering stilleggen voor drie maanden .  Heeft u een vraag? Heeft u vragen over salarisbetaling? Wordt u geconfronteerd met een loonvordering? Heeft u een andere vraag? Met expertise op achttien rechtsgebieden denkt La Gro graag breed met u mee.  We nodigen u van harte uit om contact op te nemen met Gerard Zuidgeest of één van onze andere specialistische collega’s.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Wetsvoorstel regulering concurrentiebeding
In maart 2024 publiceerde minister Van Gennip het aangekondigde wetsvoorstel Modernisering van het concurrentiebeding. De consultatiefase eindigde in mei 2024. De beoogde datum van inwerkingtreding van een wetswijziging is 1 juli 2025. De belangrijkste uitgangspunten van het voorstel zijn op dit moment als volgt: De duur van het concurrentiebeding moet gemotiveerd worden en is maximaal 12 maanden na afloop van de arbeidsovereenkomst; Een geografische beperking in het beding is verplicht; zonder deze beperking is het beding nietig; Op straffe van nietigheid moet het zwaarwegende bedrijfsbelang nu ook bij contracten voor onbepaalde tijd worden gemotiveerd; De werkgever moet zich uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst schriftelijk op het beding beroepen, anders vervalt het beding, behalve bij ontslag door de werknemer of ontbinding door de rechter; De werkgever moet 50% van het laatstverdiende maandloon betalen voor elke maand dat het concurrentiebeding na het einde van de arbeidsovereenkomst geldt, tenzij het einde samenhangt met ernstig verwijtbaar handelen door de werknemer. Beroept een werkgever zich op het beding, maar betaalt hij niet, dan vervalt het concurrentiebeding, maar niet de betalingsplicht; De rechter kan het beding matigen. Ook dan vervalt de betalingsplicht niet; In twee gevallen moet de werknemer de vergoeding wel terugbetalen: als de rechter het beding totaal vernietigt of als de werknemer het beding ondanks inroeping én betaling alsnog overtreedt; In een vaststellingsovereenkomst kunnen partijen afspreken dat het beding blijft gelden zonder vergoeding; Bestaande concurrentiebedingen blijven geldig zonder motiveringsplicht of geografische beperking, maar met een maximale duur van één jaar en een schriftelijke melding één maand vooraf; De Tweede Kamer heeft reeds een motie aangenomen waarin gebruik van een concurrentiebeding slechts bij een salaris vanaf anderhalf keer modaal is toegestaan. Hoe kan La Gro u van dienst zijn? Wilt u meer weten over het gebruik van concurrentiebedingen? Overtreedt een voormalig werknemer zijn concurrentiebeding? Heeft u een andere vraag? Met expertise op achttien rechtsgebieden denkt La Gro graag breed met u mee. Neem contact op met Gerard Zuidgeest of met één van onze andere specialisten.
Gerard Zuidgeest
Gerard Zuidgeest
Advocaat
Rouwverlof
De wetgever roert zich op het gebied van verlof. Op 10 april 2024 stuurde de minister van Sociale Zaken een nieuwe brief over de volledige herziening van het verlofstelsel. Deze herziening moet ertoe leiden dat het systeem overzichtelijker wordt voor zowel werkgevers als werknemers. Op dit moment ligt er nog geen wetsvoorstel voor deze herziening klaar, maar in de brief van de minister wordt de intentie om wetgeving op te stellen benadrukt. In de brief legt de minister uit dat verlof kan worden onderverdeeld in verschillende clusters van vergelijkbare vormen van verlof, met de bedoeling om de voorwaarden en uitvoering te uniformeren. De voorgestelde clusters zijn als volgt: Zorg voor kinderen: verlof bij geboorte, adoptie of pleegzorg. Zorg voor naasten: kort- en langdurend zorgverlof voor mantelzorg of zorg voor een ziek kind. Persoonlijke situaties: kortdurend verlof voor onvoorziene of bijzondere omstandigheden. Een andere voorgenomen wijziging op het gebied van verlof is wel in internetconsultatie gegaan: de invoering van het rouwverlof. Het huidige verlof bij overlijden is kort en geldt tot de uitvaart, maar is niet bedoeld als rouwverlof. Het wetsvoorstel introduceert een minimumnorm van vijf dagen (één werkweek) rouwverlof voor werkende ouders bij het overlijden van een partner of minderjarig kind. Tijdens het verlof behoudt de werknemer recht op loon. In geval van zwaarwegende bedrijfsbelangen, waarvoor het belang van de werknemer zou moeten wijken, kan het verlof (deels) geweigerd worden. Heeft u vragen? Verlof is een complex onderwerp en zal dat ook wel blijven. Heeft u een vraag over verlof? Of wilt u een nieuwe verlofregeling introduceren? Heeft u een andere vraag? Met expertise op achttien rechtsgebieden denkt La Gro graag breed met u mee.  Neem contact op met Gerard Zuidgeest of met één van onze andere specialisten.
Bel: 0172-503 250