Op 11 juni 2024 werd het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden al aangenomen door de Tweede Kamer. Op 4 maart jl. heeft ook de Eerste Kamer deze wet aangenomen. Hieronder lichten wij kort toe wat de achtergrond is van deze nieuwe wet en welke gevolgen dit heeft.
Waarom deze nieuwe wet
Voor veel ondernemingen geldt dat hun vorderingen substantiële waarde vertegenwoordigen. Een financier zal in de regel dan ook een pandrecht wensen op deze vorderingen. Dat kan, als die vorderingen ook overdraagbaar zijn. Dat laatste bleek in de praktijk niet altijd het geval te zijn.
Volgens artikel 3:83 lid 2 BW kunnen schuldeiser en schuldenaar de overdraagbaarheid van vorderingsrechten namelijk door een beding uitsluiten. In de praktijk nemen veel contractspartijen in overeenkomsten (bijvoorbeeld in hun algemene voorwaarden) een beding op dat de overdracht of verpanding van vorderingen (gedeeltelijk) verbiedt. Een argument voor het opnemen van een (gedeeltelijk) overdraagbaarheids- of verpandingsverbod is de wens van schuldenaren om te voorkomen dat zij ongewild worden geconfronteerd met andere schuldeisers, met alle administratieve rompslomp die daarbij komt.
Gevolg van een geldig onoverdraagbaarheidsbeding is dat deze vorderingen door krediet behoevende ondernemingen niet meer geldig overgedragen of verpand kunnen worden aan een kredietinstelling of factormaatschappij ter verkrijging van een financiering. Verpandingsverboden zetten daarmee een rem op kredietverlening. Dit is economisch onwenselijk, te meer omdat in ons omringende landen dergelijke bedingen al langer aan banden zijn gelegd. Kortom, genoeg reden voor o.a. de Nederlandse Vereniging van Banken om zich in te zetten voor een aanpassing van de wet, waardoor de werking van verpandingsverboden wordt beperkt. Met het nieuwe wetsvoorstel wordt de kredietverlening aan het MKB gestimuleerd. Hierdoor ontstaat meer ruimte voor investeringen, innovatie en groei.
Inrichting nieuwe wet
Na inwerkingtreding van deze nieuwe wet, zal aan artikel 3:83 BW een derde lid worden toegevoegd, waarin voor geldvorderingen die ontstaan uit beroeps- of bedrijfsactiviteiten (handelsvorderingen) overdraagbaarheids- en verpandingsverboden nietig worden verklaard. In het eveneens nieuwe lid 4 worden hierop enkele uitzonderingen gemaakt, namelijk voor vorderingen uit hoofde van een betaal- of spaarrekening, gesyndiceerde geldleningen, en vorderingen op bepaalde instellingen die bij clearing en afwikkeling van transacties zijn betrokken.
Daarnaast wordt voor cessie en verpanding een nieuw vormvereiste geïntroduceerd. Indien een vordering waarvoor een nietig onoverdraagbaarheidsbeding geldt, wordt overgedragen dient de mededeling aan de schuldenaar van de gecedeerde of verpande vordering schriftelijk te geschieden. Zo niet, dan blijft deze zonder gevolg. In dit kader zal aan de artikelen 3:83 BW en 3:239 BW een vijfde lid worden toegevoegd waarin dit is bepaald.
Tot slot
Het is momenteel nog onbekend wanneer deze nieuwe wet daadwerkelijk in werking zal treden. De wet voorziet wel in overgangsrecht. Dat komt erop neer dat de hierboven beschreven nietigheid, voor bestaande bedingen zal gelden vanaf drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van de nieuwe wet. Voor nieuwe bedingen, die worden gesloten na inwerkingtreding, heeft de wet onmiddellijke werking.
Heeft u vragen over deze wet of wilt u weten welke impact deze heeft op uw onderneming? Neem dan contact op met Donald Volleberg of een van zijn collega’s.