Ontwerp zonder titel (15)

Huurrecht

Huurrecht is een dynamisch rechtsgebied dat zich kenmerkt door enerzijds toepassing van dwingendrechtelijke regels en anderzijds contractvrijheid. Ons huurrechtteam bestaat uit gespecialiseerde huurrechtadvocaten die de regels als geen ander kennen.  


Het team staat zowel verhuurders als huurders bij en biedt juridisch advies dat is afgestemd op de specifieke behoeften van zijn cliënten.  Of het nu gaat over het opstellen, nakomen en beëindigen van een  huurovereenkomst, een gemengde (huur)overeenkomst zoals wonen gecombineerd met zorg, of vraagstukken rondom gebiedsontwikkeling of transformatie van onroerend goed; voor elk specialisme hebben wij de juiste advocaat in huis. Ook hebben wij ruime ervaring in het voeren van procedures zowel voor de verhuurder als voor de huurder. 


Door specialistische kennis en jarenlange ervaring weten wij hoe wij problemen effectief moeten oplossen. 


Hiervoor kunt u bij ons terecht

Op het gebied van huurrecht woonruimte staan onze huurrechtspecialisten voornamelijk woningcorporaties, gemeenten, zorginstellingen, franchiseorganisaties en (professionele) verhuurders bij.  Binnen het huurrecht woonruimte heeft ons team Huurrecht onder andere ervaring met de volgende onderwerpen:

  • opstellen / wijzigen / beëindigen huurovereenkomsten; 
  • huurprijswijziging; 
  • medehuur; 
  • onderverhuur; 
  • tijdelijke verhuur; 
  • woonoverlast; 
  • gebreken; 
  • renovatie en dringende werkzaamheden; 
  • laatste kansovereenkomsten; 
  • opstellen beëindigingsovereenkomsten; 
  • ontruimingsprocedures; 
  • opzeggen en ontbinden huurovereenkomsten; 
  • oplevering van het gehuurde. 

Een huurovereenkomst bedrijfsruimte kan voor kantoren (art. 7:230a BW) zijn, maar ook voor winkels en horeca (art. 7:290 BW). Voor de huur van kantoorruimte gelden andere regels dan bijvoorbeeld voor winkels en horeca. 

Binnen het huurrecht bedrijfsruimte hebben wij onder andere ervaring met de volgende onderwerpen: 

  • opstellen / wijzigen / beëindigen huurovereenkomsten; 
  • tijdelijke verhuur; 
  • indeplaatsstelling. 
  • huurprijsherziening; 
  • onderverhuur; 
  • gebreken; 
  • renovatie en dringende werkzaamheden; 
  • opzeggen en ontbinden huurovereenkomsten; 
  • ontruimingsprocedures; 
  • oplevering van het gehuurde 

Regelmatig stellen wij voor onze cliënten flexibele (huur)contracten op. Wij hebben in dat kader ervaring met onder meer de volgende onderwerpen: 

  • tijdelijke verhuur woonruimte; 
  • tijdelijke verhuur bedrijfsruimte; 
  • leegstandwet; 
  • gebruiksovereenkomst. 

 

Wij hebben ervaring met onder meer de volgende onderwerpen:

  • huur onbebouwde grond; 
  • parkeerterreinen; 
  • pacht; 
  • ligplaatsen. 

Wanneer kan een huurprijs worden verhoogd of verlaagd? Wij kennen de mogelijkheden, denken met u mee.

Gaat u een huurrelatie aan, dan kunnen wij daarvoor een op maat gemaakte huurovereenkomst opstellen en/of aanpassen. Tevens beoordelen wij uw (standaard) huurovereenkomst en toetsten die aan relevante wetgeving. Wilt u een tijdelijke huurovereenkomst of juist een zo lang mogelijke huurrelatie? Wij adviseren u over eventueel noodzakelijke aanpassingen en hoe eventuele specifieke wensen geïmplementeerd kunnen worden. 

Ons huurrechtteam is binnen de eigen expertise breed inzetbaar. Zo hebben onze specialisten jarenlange ervaring in het begeleiden van processen rondom gebiedsontwikkeling en onteigening.  

Onze huurrechtspecialisten hebben tevens ervaring met onder andere de volgende onderwerpen: 

  • renovatie en dringende werkzaamheden; 
  • tijdelijke contracten; 
  • (schade)vergoedingen; 
  • vergunningen; 
  • uitvoering bestemmingsplannen; 
  • onteigeningen; 
  • onrechtmatig gebruik / kraken. 

Indien nodig vertegenwoordigen wij u in procedures die met huur te maken hebben. Wij hebben een ruime ervaring in het voeren van procedures in huurzaken, zowel voor de verhuurder als voor de huurder. 

Ons team Huurrecht ondersteunt woningcorporaties en zorgorganisaties bij het opstellen van woon-/zorgovereenkomsten. Wij hebben ervaring met de volgende onderwerpen: 

  • opstellen woon-/zorgovereenkomsten; 
  • driepartijenovereenkomsten; 
  • verhuur door zorgpartijen. 
Bel: 0172-503 250

Publicaties

Dominique Fransen
Dominique Fransen
Advocaat
Bevroren huren, gesmolten beloftes
Inleiding Gisteren (16 april 2025) hebben de coalitiepartijen een akkoord bereikt over de voorjaarsnota. In de voorjaarsnota is onder andere afgesproken dat de sociale huren in 2025 en 2026 worden bevroren. Dit betekent dat woningcorporaties de komende twee jaar de sociale huren niet mogen verhogen. Deze afspraak staat haaks op de Nationale Prestatieafspraken (“NP”) die Aedes, de VNG en de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: het “Rijk”) eerder sloten. In dit artikel worden de implicaties van deze koerswijziging besproken, en de mogelijkheden die woningcorporaties hebben om daartegen in verweer te komen. Nationale prestatieafspraken De NP zijn gesloten met als doel de beschikbaarheid van betaalbare woningen te vergroten, bestaande woningen te verduurzamen en de leefbaarheid in buurten te verbeteren. Recent zijn deze afspraken herijkt voor de periode 2025–2035. Zo hebben partijen in de NP als doel gesteld om ten minste vanaf 2029 ervoor te zorgen dat woningcorporaties 30.000 sociale huurwoningen per jaar bouwen. Ook hebben partijen aanvullende maatregelen afgesproken om de bouw op korte termijn te versnellen, met de ambitie om in 2027 al 30.000 nieuwe woningen per jaar te bouwen. Daarnaast hebben partijen afgesproken dat woningcorporaties woningen met energielabel E, F of G versneld gaan verduurzamen, door onder andere uiterlijk in 2030 675.000 bestaande woningen te isoleren.  Voor 2025 spraken partijen af dat de maximale huursomstijging 4,5% bedraagt. Deze afspraak is bedoeld als alternatief voor de eerdere koppeling aan de cao-loonontwikkeling, die tot ongewenst hoge stijgingen zou leiden. Tegelijkertijd is expliciet opgenomen dat bij deze maximering oog wordt gehouden voor de investeringsopgave van woningcorporaties. Voor 2026 is afgesproken dat de huursomstijging maximaal een driejaarsgemiddelde van de inflatie mag betreffen. Omdat “een meer stabiel huurverhogingsbeleid de voorkeur heeft”. Gevolgen Als het kabinet instemt met de voorjaarsnota en daarmee met het bevriezen van de sociale huren voor de komende twee jaar, heeft dit een groot effect op de financiële haalbaarheid van de gemaakte afspraken. Het zorgt namelijk voor een groot gat in de investeringscapaciteit van woningcorporaties, terwijl woningcorporaties dat geld hard nodig hebben om aan de gemaakte afspraken met betrekking tot bijvoorbeeld woningbouw en verduurzaming te voldoen. Aedes heeft berekend dat er zonder huurverhoging een investeringscapaciteit van € 26 miljard verloren gaat tot 2030. Concreet betekent dit dat de nieuwbouw van 90.000 huurwoningen of de isolatie van 750.000 bestaande woningen niet door kan gaan. Daarmee zullen de eerdergenoemde afspraken niet, of in ieder geval een stuk minder, haalbaar zijn. Mogelijkheden Woningcorporaties hebben een aantal mogelijke opties om actie te ondernemen. In gesprek gaan De eerste stap is om te proberen in overleg te treden met het Rijk. In de NP is afgesproken dat partijen met elkaar in gesprek gaan als een van de partijen de afspraken niet langer financieel haalbaar acht. Partijen kunnen dan gezamenlijk (bijgestelde) afspraken maken op basis van de situatie en omstandigheden van dat moment. Daarbij noemt de NP drie mogelijkheden: extra Rijksmiddelen, extra inkomsten genereren en terugbrengen van de aantallen genoemd in de NP (met betrekking tot verduurzaming, nieuwbouw en extra verkoop). De vraag is echter of een dergelijk overleg iets oplevert. Er is weinig vertrouwen dat bijvoorbeeld extra Rijksmiddelen zullen worden vrijgemaakt. Ook het genereren van extra inkomsten lijkt geen optie: de inkomsten uit de huuropbrengst zijn voor de komende jaren juist lager geworden met het bevriezen van de huren. Niet gebonden aan NP Daarnaast is in het NP een aanknopingspunt te vinden op grond waarvan woningcorporaties kunnen besluiten zich niet meer aan het NP te houden. Op de laatste pagina van de NP staat namelijk het volgende: “Partijen spreken af dat indien het kabinet beleid doorvoert dat een significant effect heeft op de financiële haalbaarheid van deze afspraken, waardoor deze niet meer financieel haalbaar zijn, partijen hieraan niet langer gehouden kunnen worden”. Omdat het beleid van het kabinet een groot effect heeft op de financiële haalbaarheid van de afspraken, kunnen woningcorporaties zich op het standpunt stellen dat zij niet meer aan deze afspraken gehouden zijn. Naar de rechter? Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn om naar de rechter te stappen en om te proberen om  het Rijk bijvoorbeeld tot nakoming van de NP te dwingen. In de NP zijn concrete afspraken gemaakt over de huurstijgingen voor 2025 en de daarop volgende jaren. Daar wordt nu van afgeweken. Voor de afdwingbaarheid van afspraken hebben partijen in de NP afgesproken dat voor het behalen van de opgave partijen elkaar zo nodig aan de gemaakte afspraken kunnen houden “met inzet van het instrumentarium vanuit wet- en regelgeving”. Deze laatste zin is erg ruim geformuleerd. Wat daar precies mee bedoeld wordt, is niet duidelijk, maar mogelijk zou beargumenteerd kunnen worden dat op grond hiervan de weg naar (ook) de civiele rechter open staat indien een partij zich niet aan de afspraken houdt, zoals nu het geval is. Afronding Vandaag (17 april 2025) moet het kabinet hier een besluit over nemen. Het is nog niet bekend wat het kabinet heeft besloten. Wij houden de ontwikkelingen goed in de gaten. Wilt u sparren over de mogelijkheden? Neem contact op met Dominique Fransen, Charlotte Roozemond een van onze advocaten van de sectie Huurrecht.  
Dominique Fransen
Dominique Fransen
Advocaat
Kwalificatie vaststellingsovereenkomst als huurovereenkomst
Kwalificatie van een vaststellingsovereenkomst als huurovereenkomst: Hoge Raad verduidelijkt beoordelingskader Op 31 januari 2025 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen over de vraag of een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen woningcorporatie Portaal en twee volwassen kinderen (nabestaanden van huurster) moet worden aangemerkt als een huurovereenkomst (ECLI:NL:HR:2025:167). Voor het overlijden van huurster woonde zij met haar twee volwassen kinderen in de huurwoning. Na het overlijden bleven de twee volwassen kinderen in de huurwoning. Zij sloten met verhuurder Portaal een vaststellingsovereenkomst waarin werd bepaald dat zij de woning tijdelijk mochten blijven gebruiken tegen betaling van een gebruiksvergoeding. De kernvraag in deze zaak was of deze overeenkomst als een huurovereenkomst moest worden gekwalificeerd, waardoor de kinderen huurbescherming zouden genieten. Het oordeel van de Hoge Raad De Hoge Raad herhaalt dat voor de kwalificatie als huurovereenkomst bepalend is of de overeenkomst voldoet aan de definitie van artikel 7:201 BW: een overeenkomst waarbij de verhuurder een zaak in gebruik geeft en de gebruiker zich tot een tegenprestatie verbindt. Daarbij geldt dat de intentie van partijen niet doorslaggevend is; beslissend is of de wederzijdse rechten en verplichtingen de kenmerken van een huurovereenkomst hebben. Toch onderstreept de Hoge Raad dat uitzonderingen mogelijk zijn. Ook als een overeenkomst elementen van huur bevat, kan deze in de gegeven omstandigheden toch niet als huurovereenkomst worden aangemerkt als de materiële rechtsverhouding onvoldoende gelijkenis vertoont met een reguliere huursituatie. Dit sluit aan bij onder meer het Inscharingsarrest (ECLI:NL:HR:2019:2034) en het Timeshare-arrest (ECLI:NL:HR:2011:BO9673). Het hof oordeelde (in tegenstelling tot de kantonrechter) in hoger beroep dat de vaststellingsovereenkomst in deze zaak niet als een huurovereenkomst kon worden gekwalificeerd. De Hoge Raad onderschrijft deze conclusie en wijst op de volgende elementen: Uit de overeenkomst blijkt dat partijen slechts een ruimere ontruimingstermijn zijn overeengekomen, zonder dat de kinderen huurrechten verkregen. Partijen hebben expliciet vastgelegd dat de kinderen geen aanspraak konden maken op voortzetting van de huur. Het doel van de overeenkomst was enkel om de kinderen een tijdelijke respijtperiode te geven, niet om een nieuwe huurrelatie te creëren. Daarmee bevestigt de Hoge Raad dat de kinderen na afloop van de termijn zonder recht of titel in de woning verbleven en dat zij geen beroep konden doen op huurbescherming. Betekenis voor de praktijk Woningcorporaties en andere verhuurders doen er goed aan om in vergelijkbare situaties expliciet vast te leggen dat slechts sprake is van een tijdelijke gebruiksregeling en dat geen huurrechten ontstaan. Wij helpen u daar graag bij. Heeft u vragen of wilt u sparren over een specifieke situatie? Neem dan contact op met Dominique Fransen of één van onze huurrechtspecialisten.
Dominique Fransen
Dominique Fransen
Advocaat
BREAKING: indexeringsbeding met opslagmogelijkheid is niet oneerlijk
Inleiding De kogel is door de kerk, de Hoge Raad heeft afgelopen vrijdag geoordeeld dat het veel gebruikte indexeringsbeding met opslagmogelijkheid van 3% in het algemeen niet oneerlijk is in de zin van Richtlijn oneerlijke bedingen. Eerder concludeerde procureur-generaal Wissink ook dat het indexeringsbeding niet als oneerlijk moest worden aangemerkt. Kantoorgenoot, mr. Dijkstra-Devillers, schreef hierover een artikel. Het arrest is gewezen nadat de rechtbank Amsterdam op 11 januari 2024 prejudiciële vragen stelde aan de Hoge Raad. Achtergrond indexeringsbeding Het indexeringsbeding met opslagmogelijkheid tot 3% werd door verschillende kantonrechters (voorlopig) in zijn geheel als oneerlijk aangemerkt. Samengevat omdat het voor de huurder van woonruimte niet duidelijk was wanneer, waarom en op welke manier de verhuurder gebruik zou maken van deze opslagmogelijkheid. De kantonrechters oordeelde dat de indexeringsbedingen oneerlijk waren. Hierdoor konden verhuurders met een dergelijk beding nooit aanspraak maken op een huurverhoging. Dit indexeringsbeding (of een variant daarop) werd in de praktijk veelvuldig gebruikt. Het is duidelijk dat deze ontwikkelingen veel druk legde op de (ver)huurmarkt en dat de (ver)huurmarkt in spanning wachtte op het arrest van de Hoge Raad. Hoge Raad Ten aanzien van de beoordeling van het indexeringsbeding stelt de Hoge Raad eerst vast dat het indexeringsbeding en het opslagbeding moeten worden onderscheiden, waarbij alleen het opslagbeding ter discussie staat. De reden daarvan is dat zij verschillende functies hebben: het indexatiebeding is bedoeld als compensatie voor de inflatie en het opslagbeding is bedoeld om de huurprijs in de pas te laten lopen met kostenstijgingen en met de waardestijging van de woning. Een oneerlijkheid van het opslagbeding zou dus niet tot gevolg hebben dat automatisch het gehele indexeringsbeding oneerlijk zou zijn. De Hoge Raad stelt verder vast dat het opslagbeding niet oneerlijk is. Voor de beoordeling worden alle omstandigheden beoordeeld en gewogen. De Hoge Raad acht het van belang dat een verhuurder een “gerechtvaardigd” belang heeft bij het opslagbeding. Dit geldt niet alleen vanwege geldontwaarding, maar ook vanwege het feit dat een huurovereenkomst voor woonruimte slechts op beperkte gronden kan worden beëindigd door de verhuurder. Daarnaast zijn de financiële gevolgen van een opslagbeding met een jaarlijks maximumpercentage van 3% voor de huurder voorzienbaar, omdat (i) de frequentie van de huurprijswijziging, (ii) de berekening van de huurprijsverhoging en (iii) de maximale verhoging van de huurprijs vaststaan. De Hoge Raad oordeelde dat deze omstandigheden zwaarder wegen dan het feit dat het voor de huurder niet voorzienbaar is in hoeverre en op welke gronden de verhuurder toepassing zal geven aan het opslagbeding en het feit dat de toepassing voor de huurder in de praktijk moeilijk controleerbaar is. Afronding Dit arrest biedt kortom (eindelijk) duidelijkheid en juridische zekerheid voor verhuurders die een vergelijkbaar indexeringsbeding hanteren. Wilt u meer weten over de inhoud en impact van dit arrest? Neem dan contact op met Dominique Fransen of een van onze andere huurrechtspecialisten.
Rachida Raddahi 1
Rachida Raddahi
Advocaat
Aanvullende voorwaarden bij ontbinding wegens huurachterstand
In maart 2024 schreven wij over de Meldplicht voor verhuurders van woonruimte bij huurachterstanden. Verhuurders van woonruimte worden namelijk sinds 1 januari 2021 verplicht om een melding te maken van een huurachterstand bij de gemeente. De bedoeling van de wetgever is dat de huurder in een vroeg stadium geholpen kan worden met zijn schuldenproblematiek, voordat de problemen zijn opgestapeld en niet meer te verhelpen zijn. In de jurisprudentie blijkt deze meldplicht een aanvullende horde te zijn om een ontruiming van het gehuurde wegens een substantiële huurachterstand te bewerkstelligen. Per 1 mei 2024 gelden bij de rechtbank Rotterdam nieuwe beleidsafspraken over vroegsignalering. In ons vorige artikel beschreven wij dit nieuwe beleid. In navolging van rechtbank Rotterdam heeft nu ook rechtbank Midden-Nederland aangekondigd dat zij een aangepast beleid zal toepassen bij vroegsignalering van schulden. Wat houdt vroegsignalering precies in? Uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening volgt dat elke verhuurder van woonruimte een sociaal incassobeleid moet voeren. Concreet betekent dit dat verhuurders bij het ontstaan van een huurachterstand het stappenplan van artikel 2 van het Besluit moeten volgen. Dit vereist een actieve houding van verhuurders. De volgende stappen volgen uit artikel 2 van het Besluit: Persoonlijk contact met de huurder over de mogelijkheden om betalingsachterstanden te voorkomen; Huurder wijzen op de mogelijkheden voor schuldhulpverlening; Ten minste eenmaal schriftelijk een aanmaning sturen van de betalingsachterstand. Bij het versturen van die aanmaning moet ook aangeboden worden om met (stilzwijgende) toestemming van huurder een melding te maken over de betalingsachterstand bij de gemeente; Melding maken bij de gemeente. Zoals vermeld in de inleiding kan het niet volgen van bovenstaand stappenplan worden tegengeworpen aan verhuurders bij een vordering tot ontruiming van het gehuurde. Nieuw beleid rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland heeft aangekondigd dat zij per 1 november 2024 een extra voorwaarde hanteert met betrekking tot een vroegsignalering. De verhuurder zal in de regel, nadat de melding is gedaan, twee maanden moeten wachten met het opstarten van een ontbindings- en ontruimingsprocedure. De achterliggende reden is dat een huurder, nadat de melding is gedaan, daadwerkelijk in de gelegenheid moet worden gesteld om geholpen te worden met zijn schuldenproblematiek. Wacht een verhuurder geen twee maanden? Dan zal de rechtbank Midden-Nederland de vordering tot ontbinding en ontruiming in beginsel afwijzen. Contact Voor vragen kunt u contact opnemen met mr. Rachida Raddahi, of een van onze andere specialisten van de sectie Huurrecht. Zij staan u graag te woord. Dit artikel is geschreven door Linda Dijkstra-Devillers.
Steven van Buuren
Steven van Buuren
Advocaat
Opschorting van huurgenot? Onder omstandigheden wel
Verhuurders kunnen geconfronteerd worden met huurders die geen huur meer betalen, het gehuurde verlaten en niet reageren op verzoeken van de verhuurder. De vraag rijst of de verhuurder in zulke gevallen de sloten mag vervangen en dus het huurgenot mag opschorten. De verhuurder loopt hierbij het risico dat geoordeeld wordt dat hij eigenrichting aan het plegen is. Eventuele schade kan dan voor rekening van de verhuurder komen. Recentelijk heeft de Hoge Raad een arrest gewezen (ECLI:NL:HR:2024:389), waarin geoordeeld werd dat verhuurders onder bepaalde omstandigheden het huurgenot mogen opschorten. Arrest van de Hoge Raad De huurder in kwestie huurde een bedrijfsruimte en had enkele maanden geen huur betaald. Ook was de huurder inmiddels vertrokken uit het gehuurde en had hij de sleutels van het gehuurde ingeleverd. Tot een rechtsgeldige beëindiging van de huurovereenkomst was het echter nog niet gekomen. De verhuurder besloot de sloten van het gehuurde te vervangen en daarmee het huurgenot op te schorten. De Hoge Raad oordeelde dat de verhuurder bij deze omstandigheden het huurgenot mocht opschorten. Het onderscheid tussen opschorting en eigenrichting blijft afhankelijk van de specifieke omstandigheden. Een betalingsachterstand rechtvaardigt niet automatisch het vervangen van sloten als het gehuurde nog in gebruik is. Hoe verder? Verhuurders dienen voorzichtig te zijn met een beroep op opschorting en het vervangen van sloten. Het is raadzaam om de situatie zorgvuldig te beoordelen en niet overhaast te handelen om eigenrichting te voorkomen en mogelijke schadeclaims te vermijden. Hoewel het arrest van de Hoge Raad enige ruimte lijkt te bieden voor opschorting, blijft een gedegen juridisch advies essentieel om geschillen te voorkomen en de belangen van alle partijen te waarborgen. Contact Heeft u vragen over de mogelijkheid om het huurgenot van een niet betalende huurder op te schorten of wilt u weten wat u dan kunt doen? Dan kunt u contact opnemen met Steven van Buuren of één van onze andere huurrechtspecialisten.
Rachida Raddahi 1
Rachida Raddahi
Advocaat
Voorzichtig positief geluid voor verhuurders
Huurprijswijzigingsbeding is mogelijk niet oneerlijk. Op 19 juli 2024 heeft plaatsvervangend procureur-generaal Wissink (hierna: ‘Wissink’) een advies uitgebracht in zijn conclusie aan de Hoge Raad over de vraag of het veelbesproken huurprijswijzigingsbeding bij bedrijfsmatige verhuur oneerlijk is of niet. De conclusie volgt naar aanleiding van prejudiciële vragen die zijn gesteld door de kantonrechter in Amsterdam. De centrale vraag betreft: is het huurverhogingsbeding – dat voorziet in een jaarlijkse opslag op de huurprijs van maximaal 3% boven de consumentenprijsindex (CPI)- oneerlijk of niet? Wissink adviseert van niet, maar de Hoge Raad zal een eigen oordeel vormen. De uiteindelijke beantwoording van deze prejudiciële vragen door de Hoge Raad kan grote gevolgen hebben voor de bedrijfsmatige verhuur van de vrije huursector in Nederland.   Achtergrond Voor de verhuur van woonruimte wordt in de praktijk vaak aangesloten bij de modellen die de Raad van Onroerende Zaken (ROZ) op haar website heeft gepubliceerd.  In de huurovereenkomsten voor woonruimte wordt voor de huurprijswijziging in de vrije sector vaak door partijen overeengekomen dat de huurprijs jaarlijks wordt aangepast (1) op basis van de consumentenprijsindex (‘CPI’) en mogelijk (2) een vaste of maximale opslag van bijvoorbeeld 1%, 3%, of 5%. Of en zo ja hoeveel opslag wordt toegepast boven de CPI is een keuze die enkel de verhuurder kan maken. Sinds medio 2023 toetsen diverse rechtbanken deze afspraken over de huurprijswijziging in procedures tussen particuliere huurders (consumenten) en beroep- of bedrijfsmatige verhuurders ambtshalve aan de Richtlijn 93/13/EEG betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de ‘Richtlijn’). In diverse procedures is inmiddels door kantonrechters geoordeeld dat het gehele huurprijswijzigingsbeding in strijd is met de Richtlijn en dus oneerlijk is. Dit komt door de opname van het “maximale” opslagbeding in de huurovereenkomst. De kantonrechters menen dat hierdoor vooraf voor de huurder niet dan wel onvoldoende bekend is onder welke omstandigheden en zo ja voor welk exact percentage gebruik mag worden gemaakt van deze opslag. Huurders zijn op dit punt overgeleverd aan de ‘willekeur’ van een verhuurder. Deze opvatting van de kantonrechters kan zeer verstrekkende gevolgen hebben. Immers als het opslagbeding oneerlijk is dan leidt dit tot volledige vernietiging van de afspraak over de huurprijsverhoging in de huurovereenkomst. De verhuurder kan dan enkel aanspraak maken op de aanvangshuurprijs. Alle huurverhogingen die in de looptijd van de huurovereenkomst hebben plaatsgevonden, worden ongedaan gemaakt en de huurder krijgt dan een vordering op de verhuurder wegens onverschuldigde betaling. CBRE deed in opdracht van branchevereniging IVBN onderzoek naar de gevolgen van de (mogelijke) gevolgen en maakte een impactanalyse (te raadplegen via: https://ivbn.nl/wp-content/uploads/2024/05/CBRE-Impactanalyse-huurverhoging.pdf).  Samengevat zou het gevolg van een vernietiging van het beding tot een miljardenschade bij verhuurders leiden. Gelet op o.a. deze impact heeft de kantonrechter van de rechtbank Amsterdam hierover een vijftal prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad in januari 2024, een en ander gerelateerd aan de procedure die aldaar voorligt. Advies van Wissink Alvorens de Hoge Raad antwoord geeft op de prejudiciële vragen, is aan Wissink gevraagd om in een conclusie een advies te geven over de gestelde vragen. De belangrijkste vraag die beantwoord moest worden is of de formulering van het huurprijswijzigingsbeding als oneerlijk moet worden gekwalificeerd, alsmede welk beoordelingskader voor dergelijke huurprijswijzigingsbedingen geldt. Wissink adviseert hierover om het huurprijswijzigingsbeding te splitsen, althans als gesplitst te benaderen, in: (1) een indexatiebeding (CPI) en (2) een opslagbeding. Het indexatiebeding conform CPI staat niet ter discussie en is als eerlijk te beschouwen, zodat deze in de ogen van Wissink zal kunnen standhouden. Het indexatiebeding is immers bedoeld om de huurprijs aan te passen aan de inflatie. Het opslagbeding kan vervolgens (ook) zelfstandig worden beoordeeld, aldus Wissink. Dit heeft als positief effect dat – indien het opslagbeding wel oneerlijk is – niet meteen het gehele huurprijswijzigingsbeding nietig is als gevolg waarvan alle huurverhogingen dienen te worden teruggedraaid (met miljardenschade tot gevolg, zie de conclusie van CBRE), maar enkel dat deel dat doorgevoerd is onder de noemer opslagbeding Daar komt bij dat Wissink een maximale opslag van 3% in het algemeen aanvaardbaar acht. Dit opslagbeding is naar zijn mening bedoeld voor kosten die boven de inflatie uitstijgen en om marktontwikkelingen bij te houden.  Daarbij werd o.a. verwezen naar de door de Minister vastgestelde huurstijgingen in de sociale sector, alsmede dat binnen de vrije sector geen andere mogelijkheden bestaan om de huurprijs aan te passen aan de marktwaarde, terwijl er in de regel huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd worden aangegeven. Het in zoverre ontbreken van gronden die de toepassing van een willekeurige opslag is daarom niet doorslaggevend. Over de vraag welke gevolgen er zijn op het moment dat een (deel van) het beding oneerlijk moet worden beschouwd, heeft Wissink het volgende geconcludeerd. Een beding dat oneerlijk is, wordt geacht nooit te hebben bestaan. Als huurverhogingen daardoor onterecht zijn betaald, zijn deze op grond van onverschuldigde betaling door de huurder terug te vorderen. Voor de vraag of er een beperking in tijd is aan deze terugvorderingsactie, kan de Hoge Raad niet oordelen, maar zal het Hof van Justitie van de EU moeten beslissen. Wissink merkt vervolgens op dat het kantonrechter niet is toegestaan om ambtshalve over te gaan tot een verrekening van de vordering die een huurder als gevolg van de nietigverklaring toekomt. Hoe verder? Wissink geeft in zijn conclusie een licht positief geluid voor verhuurders en de daarachterliggende belangen. Zekerheid biedt dit echter nog niet. De Hoge Raad is vrij om de conclusie al dan niet te volgen.  Echte duidelijkheid valt niet eerder dan in het najaar te verwachten. We houden u op de hoogte van verdere ontwikkelingen. Heeft u vragen over dit onderwerp of wilt u van gedachten wisselen? Neem contact op met mr. Rachida Raddahi of een van onze andere specialisten van de sectie Huurrecht. Zij staan u graag te woord. Dit artikel is geschreven door Linda Dijkstra-Devillers.