Agri en Overheid-min

Overheid

De overheidssector in Nederland is complex, snel veranderend en wordt gekenmerkt door zijn ingewikkelde juridische landschap, met een breed scala aan verantwoordelijkheden en taken voor overheidsinstanties, semioverheden, bedrijven en non-profitorganisaties. In deze sector is een advocaat soms nodig, maar een échte juridische partner is onmisbaar. Dat zijn wij.

Onze ervaring

La Gro ondersteunt sinds 1902 partijen in de overheidssector en heeft meer dan 50 verschillende overheden bijgestaan. Ons team van ruim 30 gespecialiseerde advocaten bouwt voort op jarenlange samenwerkingen en praktijkervaring. Onze advocaten werken ook voor ondernemingen en non-profitorganisaties. 

Full-service huisadvocaat 

Wij zijn momenteel huisadvocaat voor meer dan 30 overheden, waaronder gemeenten, provincies, omgevingsdiensten en waterschappen. Dankzij onze full-service dienstverlening en het werken vanuit een sectorteam Overheid, bundelen wij alle juridische en sectorale expertise, en kunnen wij direct multidisciplinaire expertise inschakelen wanneer dat nodig is. 

Juridische partner

Wij zijn meer dan advocaten; wij zijn juridisch partner voor onze cliënten met uitgebreide kennis van de sector. Wij denken verder dan de juridische analyse en zoeken naar meer dan zakelijke oplossingen. Daarbij houden we rekening met politieke gevoeligheden en eventuele fatale termijnen. Wij hebben oog voor de bestuurlijke verhoudingen binnen de lokale overheid en zijn door onze jarenlange samenwerking vaak het juridische geheugen in langlopende projecten. 

Onze werkwijze 

Laagdrempelig en snel 

Onze cliënten waarderen onze persoonlijke en snelle aanpak en communicatie. Wij staan klaar als onze cliënten ons nodig hebben en denken graag vroegtijdig mee, zodat onnodige kosten en procedures zoveel mogelijk worden voorkomen. 

Kennisdeling 

Proactief informeren over nieuwe wetgeving en jurisprudentie zien wij als een vanzelfsprekende service. Daarnaast verspreiden we ook een periodieke nieuwsbrief. U kunt zich hier aanmelden voor de nieuwsbrief.

Bel: 0172-503 250

De samenwerking met La Gro is ontzettend prettig; ze zijn heel benaderbaar en reageren altijd snel op onze verzoeken. Je weet dan meteen wanneer je wat kan verwachten en dat geeft rust en vertrouwen.
Gemeente Woerden

De kracht van La Gro is hun persoonlijke en zeer prettige manier van samenwerken. Door onze langdurige relatie hebben ze aan een half woord genoeg, begrijpen ze onze politieke context en denken ze proactief mee.
Gemeente Noordwijk

Publicaties

Niek Hoogwout 1
Niek Hoogwout
Advocaat
Didam-uitspraak: geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel noch recht op schadevergoeding
Op 8 januari 2025 heeft de rechtbank Den Haag een Didam-uitspraak gedaan waarin de regels voortvloeiende uit het Didamarrest (Didam I, HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) en Didam II (Hoge Raad, 15 november 2024, ECLI:NL:HR:2024:1661) worden getoetst aan een openbare selectieprocedure, in dit geval: een biedboekprocedure voor de verkoop van het monumentale complex Ensemble Veenhuizen door het Rijksvastgoedbedrijf. De casus is interessant, omdat sprake is van een biedprocedure, verkoop en levering voorafgaand aan de datum van Didam I. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van schending van het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel, aangezien het Rijksvastgoedbedrijf redelijkerwijs en op grond van het evenredigheidsbeginsel een herstelmogelijkheid mocht bieden voor herstel van een kennelijke omissie. Daarnaast is er – indien al sprake zou zijn van onrechtmatig handelen van Rijksvastgoedbedrijf – geen sprake van enig causaal verband tussen de onrechtmatige daad de door eiser geleden schade. Bovendien komt eiser geen beroep toe op de staatssteunregels. De feiten De zaak betrof een geschil tussen KNSF Vastgoed II B.V. (hierna: KNSF) en het Rijksvastgoedbedrijf (hierna: RVB) inzake de verkoop van een perceel onroerend goed. Het RVB had een selectieprocedure opgezet, waaraan meerdere gegadigden, waaronder KNSF en een Consortium van Stichtingen (hierna: het Consortium), deelnamen. KNSF en het Consortium hadden zich beiden ingeschreven voor de selectieprocedure en de vereiste Opgave Geschiktheid overlegd. Het Consortium had volgens de RVB een te summiere Opgave Geschiktheid gedaan en heeft het Consortium gelegenheid geboden om de opgave te verduidelijken met referentieprojecten. Na ontvangst van de aangepaste Opgave Geschiktheid van het Consortium, blijkt de aangepaste versie de maximaal voorgeschreven omvang van twee pagina’s te overschrijden. Het Consortium wordt wederom in de gelegenheid gesteld om een aangepaste versie van de Opgave Geschiktheid in te dienen. Uiteindelijk oordeelt RVB dat KNSF een gemiddelde eindscore van 5,7 heeft behaald, waardoor de aanmelding van KNSF ongeldig is verklaard en KNSF niet is toegelaten tot de tweede fase van de Biedboekprocedure. Het Consortium heeft op alle onderdelen een voldoende gehaald, met een gemiddelde eindscore van 7,2, waardoor het Consortium wel is toegelaten tot de tweede fase van de procedure. In het vervolg van de procedure wordt het Consortium aangewezen als koper van het onroerend goed. Om die reden heeft RVB haar voornemen tot gunning van het perceel aan het Consortium gepubliceerd. Het onroerend goed is vervolgens op 5 juli 2021 aan het Consortium geleverd. KNSF kan zich niet vinden in de voorgenomen verkoop aan het Consortium. Na het doen van een Wob-verzoek (thans: Woo-verzoek), heeft KNSF op 6 februari 2024 een procedure aanhangig gemaakt. KNSF betoogt daarin dat er sprake is van een schending van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel en dat de omissie en de daaropvolgende herstelmogelijkheden tot uitsluiting hadden moeten leiden. Oordeel van de rechtbank Geen schending gelijkheids- of vertrouwensbeginsel De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een schending van het gelijkheids- of vertrouwensbeginsel. Uit het Biedboek blijkt dat de Beoordelingscommissie de bevoegdheid heeft om inschrijvers bij een kennelijke omissie of kennelijke geringe fout een herstelmogelijkheid te bieden. Het Consortium heeft verzuimd om haar Opgave Geschiktheid te onderbouwen met referentieprojecten, waardoor een objectieve beoordeling van de expertise van het Consortium niet mogelijk was. Om die reden, oordeelt de rechtbank dat de Beoordelingscommissie terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een kennelijke omissie die zich leent voor eenvoudig herstel. Ook het argument van KNSF ten aanzien van de overschrijding van de maximaal voorgeschreven omvang van twee pagina’s van de aangepaste Opgave Geschiktheid van het Consortium, wordt terzijde geschoven, omdat de aanvankelijke Opgave Geschiktheid wel degelijk onder de twee pagina’s is gebleven, het Consortium niet nadrukkelijk is gewezen op het onverkort handhaven van de paginalimiet, en dat uitsluiting in strijd zou zijn met het evenredigheidsbeginsel. Ook de derde klacht faalt. Zowel KNSF als het Consortium hebben tijdens de presentaties de mogelijkheid gehad om hun visies nader toe te lichten, waardoor er sprake is van een gelijke behandeling en geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Geen causaal verband De rechtbank oordeelt dat als er al sprake zou zijn geweest van onrechtmatig handelen van RVB jegens KNSF door een bevoordeling van het Consortium tijdens de Biedboekprocedure, dat de vorderingen dan niet zou slagen, omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen de onrechtmatige daad van RVB enerzijds en de door KNSF geleden schade anderzijds. Immers, KNSF is niet toegelaten tot de tweede fase van de procedure en is hier niet tegenop gekomen. RVB heeft in dat kader gesteld dat zij het perceel daarom onder geen beding zou verkopen aan KNSF en in een dergelijke situatie volledig zou afzien van de verkoop. Kortom, KNSF zou zelfs indien er sprake zou zijn van een onrechtmatig handelen van RVB geen reële kans hebben gehad om het perceel te verwerven, waardoor KNSF geen schade heeft geleden. Geen beroep op staatssteunregels De rechtbank oordeelt verder dat KNSF geen beroep kan doen op de staatssteunregels, omdat een beroep op de staatsteunregels bij een nationale rechter op grond van artikel 108 lid 3 VWEU alleen kan worden gedaan door een justitiabele wiens situatie door de vermeende staatssteun dreigt te worden beïnvloed. Dit is in de onderhavige zaak niet het geval, aangezien KNSF niet is toegelaten tot de tweede fase en KNSF daardoor niet in haar belangen is geschaad. Didam II in de praktijk Dit betreft de tweede uitspraak na het Didam II-arrest, doch de eerste uitspraak waarin de elementen uit Didam II nader worden ingevuld. De uitspraak bevat een aantal handvatten voor de praktijk, waaronder de nadere invulling van het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel bij openbare selectieprocedures. Ook komt de balans tussen het gelijkheids- en evenredigheidsbeginsel duidelijk naar voren. Interessant is tevens dat de rechtbank de aansluiting zoekt bij het aanbestedingsrecht ten aanzien van het leerstuk van de ‘kennelijke eenvoudige precisering’ en het evenredigheidsbeginsel. De kers op de taart blijkt toch de analyse van de rechtbank over de causaliteit als voorwaarde voor schadeplichtigheid op grond van de onrechtmatige daad en het vereiste conditio sine qua non-verband. Deze analyse – voortvloeiende uit Didam II – sluit naadloos aan bij de gangbare civielrechtelijke praktijk, waarin het bestaan en de omvang van de schade dient te worden vastgesteld door een vergelijking tussen de feitelijke situatie enerzijds en de hypothetische situatie anderzijds.   Tenslotte Heeft u te maken met een Didam-situatie, of heeft u anderszins vragen over het Didam I en/of II arrest? Voel je vrij om contact op te nemen met Niek Hoogwout, Marnix van Hemert of één van onze andere specialisten aanbestedingsrecht. 
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Raad van State: wijziging rechtspraak over intern salderen
Intern salderen mag niet meer worden betrokken bij de vraag of een natuurvergunning voor een project nodig is. Intern salderen mag wel worden betrokken bij de vraag of een natuurvergunning voor een project kan worden verleend. De mogelijkheden voor het intern salderen worden hierdoor beperkt. Dat zijn de belangrijkste conclusies van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 december 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4923). Reden voor de rechtspraakwijziging zijn recente arresten van het HvJ EU – onder meer ECLI:EU:C:2023:477 (Eco-Advocacy) – waarin het Hof heeft verduidelijkt welke aspecten in de voortoets mogen worden betrokken. Rechtbanken hebben daarnaast na 2021 verschillende uitspraken gedaan waarin nuanceringen zijn aangebracht in de rechtspraak over intern salderen. Deze uitspraken zijn niet eensluidend. De Afdeling wijzigt met de uitspraak haar eerdere rechtspraak uit 2021. Het nieuwe beoordelingskader is direct van toepassing en heeft gevolgen voor alle lopende en toekomstige vergunningsprocedures. Maar het heeft ook gevolgen voor activiteiten die tussen 1 januari 2020 en 1 januari 2025 met toepassing van intern salderen zijn gerealiseerd en waarvoor op grond van het oude beoordelingskader geen natuurvergunning nodig was. Wel geeft de Afdeling voor deze gevallen een overgangsregeling tot 1 januari 2030. Intern salderen niet meer in de voortoets Het natuurbeschermingsrecht eist dat eerst wordt onderzocht of de uitbreiding of wijziging van een bedrijf significante gevolgen heeft voor beschermde natuurgebieden (voortoets). Als significante gevolgen niet kunnen worden uitgesloten, is een natuurvergunning nodig en moet een passende beoordeling worden gemaakt. Daarin moet worden onderzocht of het bedrijf de beschermde natuur aantast. In de voortoets mocht de vergunde stikstofgevolgen van het oude project worden weggestreept tegen de stikstofgevolgen van het nieuwe project (intern salderen). Dat verandert. Vanaf 18 december 2024 mag in de voortoets alleen nog worden gekeken naar de gevolgen van het project op zichzelf, zónder rekening te houden met de gevolgen van de oude situatie. Intern salderen wel in de passende beoordeling Er mag nog wel intern worden gesaldeerd in de stap die daarna komt: de passende beoordeling. Om te beoordelen hoeveel stikstof mag worden weggestreept, is inzicht nodig in wat op basis van de oude natuurvergunning of milieutoestemming was toegestaan (referentiesituatie). Daarvoor geldt het volgende. Wat er op grond van een natuurvergunning aanwezig is of had mogen zijn, is de referentiesituatie. Soms is er geen natuurvergunning, maar wel een toestemming op grond van milieuregels. Ook daaraan kan een referentiesituatie worden ontleend, maar daarvoor geldt dat dan alleen mag worden uitgegaan van de gevolgen van activiteiten die zijn vergund én feitelijk aanwezig zijn. Structureel onbenutte ruimte in een milieutoestemming maakt geen deel meer uit van de referentiesituatie. Dit betekent dat de mogelijkheden voor intern salderen met een milieutoestemming beperkter zijn dan voorheen. Dit werkt ook door als er extern gesaldeerd wordt met een milieutoestemming van een gestopt bedrijf. Beleid Omdat intern salderen, net als extern salderen, op grond van het nieuwe beoordelingskader veelal zal leiden tot de verplichting om een natuurvergunning aan te vragen, wordt het voor provincies mogelijk om beleid te voeren over de mogelijkheden voor intern salderen. Zij doen dat nu al bij extern salderen, door bijvoorbeeld de omvang van de referentiesituatie te beperken. Wat betekent de uitspraak voor de praktijk? Niet alleen zijn de mogelijkheden voor intern salderen beperkter dan voorheen, er zal ook bijna altijd sprake zijn van een vergunningplicht en er zal dus ook vaker een passende beoordeling moeten worden gemaakt. Dat zal gevolgen hebben voor bedrijven. Ook de mogelijkheden voor extern salderen zullen als gevolg van de wijziging van de rechtspraak naar verwachting beperkter zijn dan voorheen. De voorwaarden voor intern salderen en extern salderen worden nu nagenoeg gelijkgetrokken. De rechtspraakwijziging is direct van toepassing op lopende en toekomstige vergunningsprocedures. Dat betekent dat overheden het nieuwe beoordelingskader direct moeten toepassen. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak zal in nog lopende rechtszaken het nieuwe beoordelingskader toepassen. Hebt u een vraag over intern salderen of natuurvergunningen? Neem dan contact op met Hans Turenhout, Arjen Doelman, Cato Blankenstein of één van onze andere specialisten van het Team bestuursrecht.  Bron: Raad van State
Hans Turenhout – La Gro 2-min
Hans Turenhout
Advocaat
Afspraken Woontop
Gisteren, 11 december 2024, vond in Nieuwegein de Woontop plaats. Tijdens deze Woontop hebben het Rijk, overheden, corporaties en marktpartijen concrete afspraken gemaakt over hoe ze de realisatie van nieuwe woningen willen versnellen naar 100.000 woningen per jaar.  Meer woningen, minder regels Twee derde van alle nieuwe woningen moet betaalbaar zijn en het bouwtempo moet omhoog. In Utrecht, Lisserbroek, Nieuw-Vennep West en Lansingerland moeten 75.000 woningen extra gebouwd worden. Belemmerende regels en procedures worden geschrapt en bij nieuwbouw wordt aangesloten bij uniforme eisen die aansluiten bij EU-regelgeving. Er zal ook meer gebouwd worden voor specifieke doelgroepen, zoals jongeren en ouderen. Met het programma STOER – Schrappen Tegenstrijdige en Overbodige Regelgeving – worden regels geschrapt die de bouw van woningen onnodig in de weg zitten. Er zullen geen eisen meer worden opgelegd die zwaarder zijn dan ingevolge EU-regelgeving of het Bbl. Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening Mona Keijzer heeft op 11 december 2024 de Tweede Kamer geïnformeerd over de Woontop. Bij de brief hoort een aantal bijlagen waarin de afspraken zijn neergelegd en die voortbouwen op de afspraken uit het Regeerprogramma en de Uitvoeringsagenda wonen. De daarin genoemde partijen gaan zich inspannen om de afspraken uit te voeren. Het bouwen van betaalbare woningen is topprioriteit omdat uit onderzoek is gebleken dat het bouwen van duurdere woningen wel leidt tot doorstroming maar niet vanuit goedkopere woningen. Er wordt doorgestroomd van duur naar duur. Versnelling en innovatie in woningbouw Het is de bedoeling dat de ontwikkel- en bouwtijd van woningen van 10 jaar naar 7 jaar gaat door een betere samenwerking tussen betrokken partijen. Extra woningen moeten ontstaan door slimmer om te gaan met bestaande gebouwen door op grote schaal te werken aan transformatie, optoppen en woningdelen. Mantelzorgwoningen, maar ook woningen voor de eigen (pleeg)kinderen op eigen erf worden vergunningvrij gemaakt. Partijen hebben locatielijsten gemaakt waar woningen moeten komen; voor 1 juli 2025 moeten marktpartijen en corporaties concrete plannen maken voor locaties. Tot en met 2030 zijn concrete afspraken gemaakt over aantallen te realiseren woningen. Er zijn afspraken gemaakt om meer te bouwen rondom Schiphol zonder dat dit leidt tot beperkingen voor de luchtvaart. Tot slot Voor de zomer van 2025 moeten besluiten genomen zijn over aanpassing van regelgeving waardoor bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot woningbouw aanmerkelijk worden versneld. Het Rijk ondersteunt de realisatie van nieuwe woningen met de inzet van circa 20 miljard euro. De Wet versterking regie volkshuisvesting van voormalig minister De Jonge die nu bij de Kamer ligt moet in ieder geval een versnelling van de procedures opleveren. Partijen verwachten kennelijk veel van onderlinge afstemming en het schrappen van nationale koppen op bestaande EU-regelgeving maar het is natuurlijk de vraag of de Woontop het keerpunt gaat zijn en daadwerkelijk een oplossing is voor het woningtekort. We komen er gauw op terug. Heeft u vragen over de Woontop? Neem dan gerust contact op met Hans Turenhout.
Niek Hoogwout 1
Niek Hoogwout
Advocaat
De Hoge Raad wijst een tweede Didam-arrest
Hoge Raad: overeenkomsten in strijd met Didam zijn niet nietig noch vernietigbaar Op 15 november 2024 heeft de Hoge Raad een langverwacht arrest gewezen: Didam II. Na een baanbrekende conclusie van AG Snijders van 24 mei 2024, waarin AG Snijders een lans brak om de (beleids-)mogelijkheden zoals geformuleerd in het Didam I arrest (26 november 2021) te verruimen en gelijktijdig de invulling van het gelijkheidsbeginsel op grond van artikel 3:14 BW te beperken, werd gehoopt op een arrest waarin de Hoge Raad nader invulling zou geven aan de sanctie ten aanzien van overeenkomsten die strijdig zijn met Didam enerzijds, en het operationeel kader van de uitzonderingsgrond op Didam I in samenhang met het gelijkheidsbeginsel anderzijds. De Hoge Raad aan zet Allereerst verduidelijkt de Hoge Raad de temporele werking van de Didam-regels. In Didam II oordeelt de Hoge Raad dat de Didam-regels al golden vóór de uitspraak van 2021 en dus terugwerkende kracht hebben, omdat deze gebaseerd zijn op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dientengevolge moet privaatrechtelijk handelen van een overheidslichaam ook vóór november 2021 getoetst worden aan het juridisch kader van het Didam-arrest. Betreffende de toepasselijkheid van artikel 3:40 BW acht de Hoge Raad, in tegenstelling tot het Hof, vernietiging op grond van art. 3:40 BW niet mogelijk omdat de Didam-regels zich niet strekken tot nietigheid of vernietigbaarheid van rechtshandelingen, maar zich richten op het waarborgen van gelijke kansen. In het Didam II-arrest oordeelt de Hoge Raad dat overeenkomsten die in strijd zijn met de Didam-regels niet automatisch nietig of vernietigbaar zijn. Het handelen van een overheidslichaam kan wel een onrechtmatige daad en schadeplichtigheid opleveren. De Hoge Raad benadrukt dat schadevergoeding en andere remedies afhankelijk blijven van de specifieke omstandigheden van het geval. Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat zelfs als slechts één gegadigde voldoet aan de criteria, overheidslichamen openbaar en transparant moeten handelen om mogelijke belanghebbenden een kans te geven. Er is beleidsruimte om criteria te stellen, die opgenomen kunnen worden in een beleidsregeling. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden en verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling en beslissing. Conclusie en hoe nu verder? De Hoge Raad is in het Didam II-arrest niet ingegaan op de analyse van AG Snijders over gelijke en ongelijke gevallen, of er objectieve rechtvaardigingen zijn voor een verschil in behandeling en de al dan niet daaruit volgende verplichting om (actief) mededingingsruimte te bieden en transparantie te betrachten. Dat is geen verrassing. De cassatieklachten waren namelijk specifiek gericht op de (on)geldigheid van met Didam strijdige overeenkomsten en dat schending van de Didam-regels kan leiden tot een verplichting tot het betalen van schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad. In het nu gewezen arrest heeft de Hoge Raad zich beperkt tot het juridische kader bij niet-naleving van de Didam-regels. Dat is een gemiste kans. Dit arrest leende zich uitstekend voor het nader uitleggen van de grondslag voor privaatrechtelijk handelen van een overheidslichaam. Dat is namelijk de kern van de Didam-discussie: wanneer en in hoeverre moet een overheidslichaam het gelijkheidsbeginsel in acht te nemen bij het bieden van mededingingsruimte? Of, waar de conclusie van AG Snijders naar neigt, gelden de Didam-regels en het gelijkheidsbeginsel niet als een overheidslichaam een redelijke en objectieve rechtvaardiging heeft om – bijvoorbeeld op grond van haar beleid – één gegadigde te selecteren? De Hoge Raad geeft wat dat laatste betreft aan dat een overheidslichaam ruimte toekomt om ontwikkelingsplannen en ruimtelijke plannen vast te stellen. Ook oordeelt de Hoge Raad (opnieuw) dat een overheidslichaam bij een voornemen tot verkoop van een onroerende zaak door datzelfde overheidslichaam gebonden is aan de Didam-regels. Daaruit lijkt te volgen dat een overheidslichaam bij privaatrechtelijk handelen hoe dan ook de Didam-regels in acht moet nemen, ook als er een objectieve rechtvaardiging bestaat in het verschil van behandeling. Dat zou betekenen dat een overheidslichaam zowel bij gelijke als ongelijke gevallen mededingingsruimte en transparantie moet bieden, tenzij er sprake is van de uitzonderingsgrond op de Didam-regels. In dat laatste geval dient een overheidslichaam – conform Didam I – slechts mededingingsruimte en transparantie te bieden bij de publicatie van de beoogde verkoop. AG Snijders heeft de Hoge Raad opgeroepen om duidelijkheid te geven over de toepassing van (de uitzondering op) de Didam-regels en om de reikwijdte van Didam I te beperken. De Hoge Raad heeft nu alleen maar duidelijkheid gegeven over de sanctie bij niet-naleving van de Didam-regels (te weten: de onrechtmatige daad), maar laat de daadwerkelijke grondslag voor het bestaan van Didam-regels – helaas – onderbelicht. De beurt is nu aan het Gerechtshof Den Haag. We houden u op de hoogte van het verdere verloop.   Heeft u vragen over dit Didam II-arrest, neem dan vrijblijvend contact met Niek Hoogwout of een van onze andere aanbestedingsrecht specialisten.
Anke van de Laar 2
Anke van de Laar
Advocaat
Overzicht laatste ontwikkelingen inzageverzoeken artikel 15 AVG
Gemeenten ontvangen met grote regelmaat van burgers verzoeken om inzage zoals bedoeld in artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (‘AVG’). Om gemeenten hierbij handvatten te bieden, beschrijft dit blog de laatste ontwikkelingen in de jurisprudentie over inzageverzoeken. In het blog worden de volgende onderwerpen achtereenvolgens besproken: Recht op een kopie van de verwerkte persoonsgegevens; Inzage in mails en notities voor intern overleg en beraad; Inzage in (categorieën) van ontvangers en namen van werknemers en ambtenaren. Recht op kopie van verwerkte persoonsgegevens Ingevolge artikel 15 lid 3 van de AVG heeft een betrokkene het recht om een kopie te verkrijgen van de persoonsgegevens die worden verwerkt. Het Hof van Justitie heeft in een recente zaak (ECLI:EU:C:2023:369 C-487/21, F.F. / Österreichische Datenschutszbehörde CRIF-arrest) verduidelijkt wat een “kopie” inhoudt. Het Hof lichtte toe dat een kopie de verwerkte persoonsgegevens “volledig en getrouw moet reproduceren” zodat de betrokkene “daadwerkelijk” zijn rechten onder de AVG kan uitoefenen. Om de begrijpelijkheid te waarborgen, kan bij het voldoen aan een inzageverzoek “onontbeerlijk” zijn om uittreksels of zelfs volledige documenten te reproduceren. Op basis van de context kan het dus verplicht zijn om uittreksels of volledige documenten te verstrekken aan een betrokkene. Deze uitspraak komt overeen met de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ‘Afdeling’) hierover (ECLI:NL:RVS:2020:2559). In deze zaak werd geoordeeld dat gelet op de algehele systematiek van artikel 15, het verstreken van een kopie van het document waarin de persoonsgegevens zijn vervat niet altijd noodzakelijk is, en dat het doel van artikel 15 AVG is dat de betrokkene zich van de verwerking op de hoogte kan stellen en de rechtmatigheid daarvan kan controleren. Ook in een recente uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2023:3067), onder verwijzing naar het CRIF-arrest, blijft het uitgangspunt dat er in beginsel geen verplichting is om uittreksels of afschriften van stukken te overleggen. De verwerkingsverantwoordelijke zal zelf de afweging moeten maken of het verstrekken van afschriften of uittreksels “onontbeerlijk is” in de gegeven context, of dat kan worden volstaan met andere manieren om de begrijpelijkheid van de kopieën te waarborgen. Verder heeft het Hof van Justitie in een andere zaak (ECLI:EU:C:2023:811 C-307/22, FT / DW) geoordeeld dat een eerste kopie onder artikel 15 AVG gratis moet zijn. Daarnaast oordeelde het Hof in deze zaak dat een verwerkingsverantwoordelijke niet kan eisen dat een betrokkene een reden aanvoert voor zijn inzageverzoek. Een inzageverzoek kan niet worden afgewezen wanneer de betrokkene er een ander doel mee wil bereiken dan zich op de hoogte stellen van de verwerkingen van de gegevens en/of het controleren van de rechtmatigheid van de verwerkingen. Inzage in mails en notities voor intern overleg en beraad In een zaak die voorlag bij de rechtbank Gelderland (ECLI:NL:RBGEL:2023:4184) stelde de minister voor Rechtsbescherming zich op het standpunt dat er geen inzage hoefde te worden gegeven in “mails en notities die de persoonlijke gedachten van medewerkers bevatten en die uitsluitend bedoeld zijn voor intern overleg en beraad”. Documenten die zijn opgesteld ten behoeve van intern beraad met daarin persoonlijke beleidsopvattingen vormen wel een uitzonderingsgrond onder de Wet open overheid (zie artikel 5.2 van de Wet open overheid), maar hetzelfde kan niet worden gezegd voor artikel 15 AVG. De rechtbank volgt hierin een eerdere uitspraak van de Afdeling (ECLI:NL:RVS:2020:352 onder rechtsoverweging 7.1.) en oordeelde dat de minister niet inzage kon weigeren met het argument dat interne notities niet onder het inzageverzoek van artikel 15 AVG kon vallen. Inzage in (categorieën van) ontvangers Op grond van artikel 15 lid 1 sub c AVG heeft een betrokkene ook het recht om inzage te krijgen in de “ontvangers of categorieën van ontvangers” aan wie de persoonsgegevens zijn verstrekt. Uit de AVG blijkt niet duidelijk of de betrokkene het recht heeft om inzage te krijgen in concrete ontvangers van de persoonsgegevens, of dat de verwerkingsverantwoordelijke de vrijheid heeft bij een inzageverzoek zelf te kiezen of het informatie over concrete ontvangers dan wel categorieën van ontvangers deelt. Het Europese Hof van Justitie in een recente uitspraak (ECLI:EU:C:2023:3:, C-154/21, RW / Österreichische Post AG) verduidelijkt dat het uitgangspunt is dat de verwerkingsverantwoordelijke de daadwerkelijke ontvangers met de betrokkene moet delen. Dit is alleen anders indien het onmogelijk is om de ontvangers van de persoonsgegevens te identificeren, bijvoorbeeld omdat de concrete ontvangers nog niet bekend zijn. Dan kan worden volstaan met categorieën van ontvangers. Dit laat onverlet dat een verwerkingsverantwoordelijke onder omstandigheden een beroep kan doen op uitzonderingen zoals in artikel 12 lid 5 van de AVG of artikel 41 van de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (“UAVG”) om inzage in concrete ontvangers te weigeren. Voor een gemeente zou dit bijvoorbeeld kunnen spelen als tegemoetkoming aan het inzageverzoek de openbare veiligheid in gevaar brengt. Inzage in namen van werknemers En hoe zit het als een verzoeker onder verwijzing naar dit arrest inzage wil in de naam van de ambtenaar die zijn persoonsgegevens heeft verwerkt? Hierover oordeelde Rechtbank Noord-Nederland (ECLI:NL:RBNNE:2023:5486) dat de ambtenaar die de gegevens in een systeem heeft ingevoerd geen ontvanger is in de zin van de AVG, en daarom niet verstrekt hoeft te worden. Dit wordt ook bevestigd door een uitspraak van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2023:501 C-579/21, J.M. / Apulaistietosuojavaltuutettu) waarin een verzoeker inzage wilde hebben in de namen van de werknemers van de verwerkingsverantwoordelijke die zijn gegevens hadden geraadpleegd en de data waarop en de doeleinden waarvoor de raadplegingen waren gedaan. Het Hof oordeelde dat de betrokkene via artikel 15 AVG inzage kon krijgen in de data en de doeleinden van de raadplegingen. Daarentegen gold dat in beginsel niet voor de namen van de werknemers. De werknemers van de verwerkingsverantwoordelijke kunnen namelijk niet worden beschouwd als ontvangers in de zin van artikel 15, lid 1, onder c), AVG wanneer de werknemers persoonsgegevens verwerken onder het gezag van die verwerkingsverantwoordelijke en overeenkomstig zijn instructies. Het Hof oordeelde wel dat de namen van de werknemers van de verwerkingsverantwoordelijke die de persoonsgegevens van de betrokkene hebben geraadpleegd ook persoonsgegevens van de betrokkene kunnen zijn. Desondanks hoeft hier volgens het Hof in dit geval geen inzage in te worden verleend, omdat dit de privacy van de werknemers kan schaden. Artikel 15 AVG mag geen afbreuk doen aan rechten of vrijheden van anderen. In andere gevallen is het niet uitgesloten dat er toch inzage in de namen van de werknemers moet worden gegeven wanneer deze informatie “onontbeerlijk is” voor de betrokkene om hem in staat te stellen zijn rechten onder de AVG uit te oefenen en er rekening wordt gehouden met de rechten en vrijheden van die werknemers. Contact Heeft u vragen over dit onderwerp? Neem dan contact op met Anke van de Laar of een van onze andere Data & Privacy Specialisten. Dit blog is mede geschreven door Jolijn Gijsen.
Myrte Scholten
Myrte Scholten
Advocaat
Uitbreiding zorgplichten gemeenten bij kwetsbare (grond)waterhuishouding
In een arrest van het hof ’s-Hertogenbosch van 28 november 2023 (ECLI:NL:GHSHE:2023:3978) wordt geoordeeld dat de Gemeente Weert en een ontwikkelaar aansprakelijk zijn voor waterschade die omwonenden ten gevolge van de ontwikkeling van een plangebied hebben geleden. Opvallend daarbij is dat de Gemeente Weert enkel  de ontwikkeling planologisch mogelijk heeft gemaakt en voor het overige geen uitvoerder of opdrachtgever is van de ontwikkeling en realisatie van het plangebied. Vordering van omwonenden Omwonenden van het plangebied hebben de Gemeente Weert en twee ontwikkelende partijen aansprakelijk gesteld voor door hen gesteld geleden waterschade als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Het hof heeft bij tussenarrest van 4 februari 2020 geoordeeld dat voor de beantwoording van de vraag of sprake is van aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad een deskundigenonderzoek nodig is. Uit het deskundigenonderzoek komt onder meer naar voren dat de grondwaterstand door de ontwikkeling enkele centimeters is verhoogd, dat het (grond)watersysteem ter plaatse van de percelen voor de ontwikkeling van het plangebied beter in staat was piekafvoeren te verwerken en dat tijdens zware neerslag tijdelijk 0,8 tot 1,3 meter hogere grondwaterstanden worden verwacht.  Onzorgvuldig handelen gemeente en ontwikkelaars Het hof stelt vast dat uit de tussen de gemeente en ontwikkelaar X Project B.V. gesloten realisatieovereenkomst volgt dat een van de ontwikkelende partijen, X Project B.V., voorafgaand aan de realisatie van het bouwplan onderzoek naar de grondwatersituatie heeft laten verrichten, maar dat daarbij de grondwaterstanden ter plaatse van de percelen van de omwonenden – die direct aan het plangebied grenzen – niet zijn gemeten en dat evenmin onderzoek is verricht naar de concrete gevolgen van de realisatie van het bouwplan voor de percelen van de omwonenden. Het hof acht het handelen van de gemeente en ontwikkelaars onzorgvuldig en in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer jegens de omwonenden wordt betaamt. De gemeente is te verwijten dat zij na de vaststelling van het bestemmingsplan, in de wetenschap dat het plangebied en de directe omgeving op het punt van de (grond)waterhuishouding kwetsbaar is, niet voorafgaand aan de door haar toegestane en met ontwikkelaars overeengekomen ontwikkeling van het plangebied de directe omgeving van dat plangebied zorgvuldig in kaart heeft laten brengen en de negatieve gevolgen van de realisatie voor de waterhuishouding in die directe omgeving, zoals vastgesteld door de deskundigen, heeft laten onderzoeken. Het handelen van ontwikkelaars acht het hof eveneens onzorgvuldig en in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer jegens de omwonenden betaamt. Aan ontwikkelaars is, als de realisator van het bouwplan en als buur van omwonenden, hetzelfde verwijt te maken als aan de gemeente. Daarnaast is het hof van oordeel dat het aannemelijk is dat de schade van de omwonenden het gevolg is van de verhoging van de gemiddelde grondwaterstand en dus sprake is van een causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade van de omwonenden. Slotsom Het hof veroordeelt de gemeente en X Project B.V. hoofdelijk tot het betalen van de door omwonenden geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen nader op te maken bij staat. Mede gelet op de ontwikkeling van verschillende woningbouwlocaties met een kwetsbare (grond)waterhuishouding is dit arrest van groot belang. In ieder geval dienen gemeenten en ontwikkelaars in die situaties de nodige zorgvuldigheid te betrachten bij de ontwikkeling en realisatie van een plangebied en ervoor te zorgen dat de benodigde onderzoeken worden uitgevoerd. Contact Heeft u vragen over dit onderwerp of wilt u van gedachten wisselen? Neem dan contact op met Rosalie Geurtsen of Myrte Scholten of een van onze andere vastgoedspecialisten.